Wat
denken volwassenen met een seksuele aantrekking tot minderjarigen zelf over
therapie
Astrid
Clijsters
Charlotte
De Pourcq
Charlotte
Vanderbeken
Nadège
Rossignon
Kris
Vanhoeck
introductie
Ze worden aangeduid als “volwassenen die seksuele
gevoelens hebben voor kinderen of adolescenten onder de leeftijd van
toestemming”, in het Engels afgekort tot MAP, minor-attracted persons. De term MAP wordt gebruikt om labels te
vermijden die ofwel pejoratief ofwel diagnostisch klinken. Veel van wat bekend is over aantrekking tot
minderjarigen komt uit studies van mensen die feiten gepleegd hebben en
veroordeeld zijn. Recent onderzoek
bevestigt dat 4% tot 5% van de volwassen mannen al intense seksuele fantasieën
over een kind hebben gehad (Dombert et al., 2016). MAP's worden zich meestal van deze gevoelens
bewust tijdens de (late) adolescentie (“Ik werd ouder maar mijn seksuele attractie bleef
dezelfde”). Recent internetonderzoek met
meer dan 1.100 deelnemers vond dat de gemiddelde leeftijd waartoe MAP’s zich aangetrokken
voelen, 12 jaar is (zowel voor jongens als voor meisjes). MAP’s die zich aangetrokken voelen tot
jongens, hebben minder seksuele interesse in volwassen partners dan degenen die
aangetrokken zijn tot meisjes (Bailey,
Hsu & Bernhard, 2016). Een rondvraag van B4U-Act (lees als before
you act), een studiegroep waarin therapeuten en MAP’s samenwerken, vond dat
MAP’s buiten
het forensisch domein hoger opgeleid zijn en een hogere sociaaleconomische
status hebben dan wie veroordeeld is voor seksuele misdrijven (B4UAct,
2011).
vraagstelling
Er leven sterke oordelen over MAP’s in de
samenleving, bv. “Ze plegen toch allemaal misbruik en het zijn monsters,
roofdieren en perverten” ; “Ze zijn niet vatbaar voor behandeling en
recidiveren onvermijdelijk”. De schaamte
en geheimhouding die het gevolg zijn van deze stigma’s, verhinderen dat MAP's
professionals of vertrouwenspersonen opzoeken op zoek naar een bevredigend en
gezond leven. MAP's rapporteren negatieve
ervaringen die hen ervan weerhouden verder hulp te zoeken : bv. veroordelende
therapeuten, schendingen van vertrouwelijkheid, gebrek aan therapeutisch
mededogen, vermoedens dat ze wel crimineel gedrag gesteld hebben, opdringen van
behandeldoelen door de therapeut (zie bv. Van Horn et al., 2015). Dit betekent dat sommige MAP's die hun eigen
seksualiteit willen begrijpen en geen misbruik van kinderen maken, niet bereid
zijn om vrijuit met een deskundige te praten. MAP's die hulp zoeken maar ze niet vinden,
melden een verergering van hun psychische symptomen zoals depressie,
zelfmoordneiging, terugtrekking en isolatie, energieverlies, angst en
beklemming, hopeloosheid en middelenmisbruik (B4UAct, 2011). Een kleine groep (3 à 4%) zei dat het niet
vinden van hulp hen zo gefrustreerd had, dat hun aantrekking tot jongeren
escaleerde en ze daardoor misschien wel tot misbruik zijn overgegaan (en ervoor
veroordeeld werden).
Het
doel van Levenson en Grady (2018) is om het hulpzoeken van MAP’s beter te
begrijpen, zodat therapeutische interventies hier beter op afgesteld kunnen
worden. De auteurs bevroegen MAP’s over
(a) hun ervaringen met hulpzoeken ; (b) waargenomen belemmeringen om hulp te
zoeken ; en (c) behandeldoelen van henzelf.
Jill Levenson & Melissa Grady (2018). Preventing Sexual Abuse: Perspectives of
Minor-Attracted Persons About Seeking Help
Drie organisaties werkten mee aan het
onderzoek: Stop
it Now! (Verenigde Staten en Verenigd Koninkrijk), Virtuous Pedophiles
(internationaal) en Lucy Faithfull Foundation (Verenigd Koninkrijk). Ze bieden
online ondersteuning aan MAP's en
via hen namen 293 personen deel aan een online enquête. De meeste deelnemers waren mannelijk
(91%). De gemiddelde leeftijd was 36
jaar (de oudste was 80). De meerderheid
gaf aan vrijgezel te zijn. 31% was getrouwd
of had een langdurige relatie, en 10%
was gescheiden. De steekproef was vooral
blank (92%) en hoogopgeleid (57% universitair of hogeschool).
Bijna
driekwart van de respondenten rapporteerde een aantrekking tot prepuberale of
vroegpuberale kinderen, maar meer dan de helft zei ook zich aangetrokken te
voelen tot tieners van 16 en 17 jaar.
Dit komt overeen met de bevindingen van Stephens,
Seto, Goodwill en
Cantor (2018) die een brede leeftijdsinteresse vonden bij mensen met hebefiele
of pedofiele diagnose. De helft van de
respondenten zei dat ze zich uitsluitend of hoofdzakelijk aangetrokken voelden
tot minderjarigen, 20% zei dat ze dezelfde aantrekkingskracht hadden op
minderjarigen en volwassenen, en ongeveer 28% gaf een sterkere
aantrekkingskracht aan volwassenen dan minderjarigen. Ongeveer de helft zei dat
ze exclusief of primair werden aangetrokken door mannen. Zoals bij Bailey et al. (2016 - zie hoger) vertonen
zij die aangetrokken zijn tot jongens, minder seksuele interesse in volwassenen
dan zij die aangetrokken zijn tot meisjes.
75%
zei dat ze al hulp gezocht hebben bij een of andere therapeutische dienst en
47% zei dat ze al steun zochten via een website of internetforum. Sommigen hadden een hulplijn gebeld, een arts
geraadpleegd of een religieuze leider in vertrouwen genomen. De helft van de respondenten beoordeelde de
ervaring als nuttig of zeer nuttig, maar ongeveer een derde zei dat de
professional niet behulpzaam was geweest.
Van
degenen die naar een professional waren geweest, vond 81% dat ze geholpen waren
omdat de professional geluisterd had en hen leek te begrijpen, 55% vond dat de
professional niet veroordelend was, 52% zei dat ze de hoop kregen, 50% zei dat
ze praktische tips kregen hoe met hun gedachten om te gaan, en slechts 34% zei dat de
professional hen als een hele persoon zag en niet slechts als iemand met een
seksuele deviantie. Jongere respondenten zochten vaker hulp in de geestelijke
gezondheidszorg ; wie meer gestudeerd
had stond wantrouwiger tegenover hulp, vooral uit angst dat vertrouwelijkheid
niet zou worden gerespecteerd. In het
algemeen waren de ervaringen met hulpverleners heel uiteenlopend. Sommigen waren heel tevreden en opgelucht
hulp te hebben gevonden, en anderen vonden dat de therapeut er verkeerdelijk
van uitging dat het op een dag wel tot misbruik zou komen.
Wat
informele hulpcontacten betreft, geeft maar 37% aan dat iemand uit hun omgeving
op de hoogte was. De meest voorkomende
bron van informele ondersteuning was een vriend, geen familielid. Sommigen vertelden dat ze informele ondersteuning
op een onlineforum de moed vonden om een familielid of een hechte vriend in te
lichten. Het leidde niet altijd tot
begripvolle reacties, maar het voelde wel bij velen als een enorme stap
voorwaarts. Er werd ook verwezen naar de
mogelijkheden die scholen hebben om tijdens seksuele voorlichting informatie te
geven over waar hulp te vinden
is.
Wat
leren we hieruit?
De meerderheid van de deelnemers heeft al formele
ondersteuning bij een professional gezocht.
Slechts de helft van hen vond deze ervaring nuttig, en een derde
verklaarde uitdrukkelijk dat de hulp niet nuttig was. Helpend waren therapeuten die goed luisterden,
niet veroordeelden, hoop boden en de cliënt als een geheel persoon zagen met
meerdere noden ook buiten zijn of haar seksuele aantrekking. Velen zochten hulp bij een website of een
internetforum, en de anonieme bescherming van internet maakt online
ondersteuningsgroepen ideaal voor deze gestigmatiseerde problematiek. De meeste respondenten voelden zich geïsoleerd
en hadden hun aantrekking nog nooit echt besproken met iemand in hun omgeving. Het is bekend uit onderzoek dat MAP's zich geïsoleerd
voelen in het omgaan met hun gevoelens, belast door schaamte, angst en
verwachtingen dat ze verkeerd worden begrepen of, erger nog, worden uitgesloten.
Niet je authentieke zelf kunnen zijn
veroorzaakt eenzaamheid en psychische problemen, en deze onderzoeksresultaten
onderstrepen de behoefte aan meer helpende professionals die bereid zijn om
deskundige en medelevende zorg te bieden voor deze gestigmatiseerde doelgroep.
Als
obstakel bij het zoeken naar hulp, werd het vaakst de angst gemeld dat de
vertrouwelijkheid geschonden zou worden, bv. door aangifte bij politie of
andere autoriteiten. Daarnaast was er angst voor afwijzing en veroordeling
van de therapeut. Er waren ook praktische barrières, zoals financiële
beperkingen en het vinden van een gespecialiseerde therapeut. Ook opmerkelijk is dat ongeveer één op de vijf
deelnemers reeds als minderjarige hulp had willen zoeken, maar dit zonder
ouderlijke hulp niet kon. Velen hebben
geen hulp gezocht, omdat ze hun gedrag konden beheersen en vreesden dat professionals
dat niet zouden
geloven.
Het
uiteindelijke doel van de studie was om de behandelprioriteiten van de
MAP's zelf te
begrijpen. Vooraan staat het zelf beter
begrijpen van die aantrekking tot minderjarigen en de invloed en kracht ervan
beperken. Maar veel deelnemers gaven ook
aan dat ze een evenwichtig en bevredigend leven wilden uitbouwen met inbegrip
van intieme relaties met anderen. Velen
wilden hulp bij het aanpakken van identiteitskwesties en bij het ontwikkelen
van gezond copinggedrag. Daarnaast waren
er ook behandeldoelen buiten de MAP-problematiek zoals het verbeteren van
algemene psychische symptomen gerelateerd aan depressie, angst en een laag
zelfbeeld. Deze prioriteiten zijn
logisch als we kijken naar de bevindingen uit kwalitatieve interviews met MAP's
in Nederland, waar deelnemers veel lagere gemiddelde scores (6,2 van de 10) hadden
op een subjectieve welvaartsschaal, vergeleken met de gemiddelde score van 7,9
voor andere inwoners in Nederland (Houtepen, Sijtsema &
Bogaerts, 2016). Ook hier melden MAP’s dat ze vrezen dat
therapeuten niet bereid zijn om met hen aan doelen te werken die niet
rechtstreeks met misbruikpreventie te maken hebben.
Gevolgen
voor therapie
De bevindingen van Levenson en Grady (2018) komen overeen
met ander onderzoek. Therapeuten, artsen en andere professionals hebben
opleiding en training nodig om adequate, zorgzame en niet-veroordelende hulp te
kunnen bieden aan MAP’s. Niet elke
therapeut hoeft expert te worden, maar we mogen wel verwachten dat een eerste
opvang en oriëntatie professioneel en zorgvuldig gebeurt. Professionals hebben behoefte aan verduidelijking
over beroepsgeheim en meldingswetten, zodat zij het over informed consent met
hun cliënten kunnen hebben en MAP’s in alle zelfbeschikking kunnen kiezen hoe
ze op het hulpaanbod ingaan (B4UAct, 2017).
De
meest behulpzame therapie-elementen zijn dezelfde kenmerken als van goede
algemene psychotherapie : therapeutische alliantie, samenwerking, positieve
houding en empathie (Prescott,
Maeschalck, & Miller, 2017). Een verinnerlijkt geloof dat men gevoelens
verborgen moet houden en dat authenticiteit niet mogelijk is, kent een zware
psychische kostprijs. Luisteren met een
niet-veroordelende houding, hoop bieden en de cliënt holistisch tegemoet treden
zijn essentieel voor een positieve behandelingsuitkomst. Jahnke, Philipp en Hoyer
(2015) vonden dat een kort educatie- en trainingsprogramma voor
psychotherapeuten over MAP’s volstaat om stigmatiserende attitudes te verminderen en empathie te
vergroten.
Er
zijn heel goede ervaringen om met affirmatieve cognitieve gedragstherapie
bij te dragen aan een veilige exploratie van iemands seksualiteit en
zelfaanvaarding (Austin & Craig, 2015).
Zo kan schaamte en stigma verminderd en een positief zelf-verhaal
ontwikkeld worden. Hieraan kan gewerkt
worden, terwijl tegelijkertijd ook passende grenzen en zelfregulering versterkt
wordt om zo een bijdrage te leveren aan het voorkomen van
seksueelkindermisbruik.
Ook
bredere preventiestrategieën zijn belangrijk om het stigma tov MAP’s aan te
pakken, bv. seksuele voorlichtingscursussen op scholen. Zo kunnen sociaal isolement en gebrek aan
intimiteit verminderd of voorkomen worden.
"Tot die tijd blijven veel mensen met pedofiele voorkeuren aan de
rand van de samenleving staan wachten tot hun zelfregulering
faalt.” (Houtepen, et al., 2016, blz. 63)
Conclusie
Therapeutisch werken met MAP’s vertrekt vanuit de hoop om
bij te dragen aan preventie van seksueel misbruik van kinderen. MAP’s
hebben recht op zorg die hun geestelijke
gezondheid en psychosociaal welzijn bevordert, hun zelfwerkzaamheid versterkt en
hun bereidheid aanmoedigt om hulp te zoeken.
Respondenten
van het onderzoek
gaven aan dat een vertrouwelijke therapeutische omgeving zeer belangrijk
is. Therapie mag er niet toe bijdragen
dat het stigma en de angst om gerapporteerd te worden vergroot. De auteurs benadrukken ten slotte dat het
recht op zorg voor MAP's niet enkel waardevol is als middel om misbruik te
voorkomen. Professionals in het hele zorgspectrum
moeten ondersteund worden om een niet-veroordelende houding te ontwikkelen ten
opzichte van iedereen (ook MAP’s) die hulp zoeken. ‘Compassionate’ kan best vertaald worden als ‘mededogend’,
met mededogen voor de moeilijke weg die MAP’s voor zich hebben. Er is nog meer onderzoek nodig om de
innerlijke beleving van MAP’s goed in kaart te brengen. Mensen kiezen hun aantrekking en voorkeuren
niet, maar ze kunnen wel kiezen hoe ze ernaar handelen.
Levenson, J.S., & M.D. Grady
(2018). Preventing Sexual Abuse:
Perspectives of Minor-Attracted Persons About Seeking Help. First published
online: September 5, 2018. Sexual Abuse, a Journal of
research ad Treatment, https://doi.org/10.1177/1079063218797713
Literatuur
Austin, A., & Craig, S. L. (2015). Transgender
affirmative cognitive behavioral therapy: Clinical considerations and
applications. Professional Psychology: Research and Practice, 46(1), 21.
B4UAct. (2011). Mental health care and professional
literature survey results. Retrieved from
http://www.b4uact.org/research/survey-results/spring-2011-survey/
B4UAct.
(2017). Principles and perspectives of practice. Retrieved from http://www.b4uact.org/about-us/principles-and-perspectives-of-practice/
Bailey, J.M., K.J. Hsu, & P.A. Bernhard
(2016). An Internet study of men sexually attracted to children: Sexual
attraction patterns. Journal of Abnormal Psychology, 125, 976-988.
Dombert,
B., A.F. Schmidt, R. Banse, P. Briken, J. Hoyer, J.
Neutze, & M.
Osterheider (2016). How common is men’s
self-reported sexual interest in prepubescent children? The Journal of Sex
Research, 53,
214-223.
Houtepen,
J., J.J. Sijtsema, & S. Bogaerts (2016). Being sexually attracted to minors:
Sexual development, coping with forbidden feelings, and relieving sexual
arousal in self-identified pedophiles. Journal of Sex & Marital Therapy,
42, 48-69.
Jahnke, S., K.
Philipp, & J.
Hoyer, J. (2015). Stigmatizing attitudes towards people with pedophilia
and their malleability among psychotherapists in training. Child Abuse &
Neglect, 40,
93-102.
Prescott,
D., C.L. Maeschalck, & S.D. Miller (2017). Feedback-informed
treatment in clinical practice: Reaching for excellence. Washington,
DC: American Psychological Association.
Stephens, S., M.C. Seto, A.M.
Goodwill & J.M.
Cantor (2018). Age diversity
among victims of hebephilic sexual offenders. Sexual Abuse, 30, 322-339.
Van
Horn, J., M. Eisenberg, C.M.
Nicholls, J. Mulder, S. Webster, C. Paskell, A. Brown,
J. Stam, J. Kerr
& N. Jago (2015). Stop
it now! A pilot study into the limits and benefits of a free helpline
preventing child sexual abuse. Journal of Child Sexual Abuse,
24, 853-872.