inzichten uit het recente wetenschappelijk onderzoek toegankelijk gemaakt voor een professioneel en geïnteresseerd publiek

I.T.E.R.-Nieuwsbrief, Volume 5 (1 - winter)

Terugvalrisico bij adolescente plegers van seksueel grensoverschrijdend


Stijn De Hert


inleiding

In 2015 liepen er bij het I.T.E.R.-jongerenteam 129 aanmeldingen binnen. Het gaat dan om vragen naar coaching, consult, screening of begeleiding. Maar de aanleiding van elke aanmelding is telkens seksueel grensoverschrijdend gedrag gepleegd door minderjarigen. In het afgelopen jaar werden 47 dossiers voor screening en/of begeleiding opgestart. In een heleboel andere dossiers waren we betrokken in een coachende en ondersteunende rol voor andere hulpverleners, scholen, jeugdbewegingen, residentiële voorzieningen, etc.  Hoewel er op dit moment weinig middelen beschikbaar zijn voor jeugdige plegers van zedenfeiten, is er in de realiteit een grote vraag naar forensische begeleiding voor minderjarige zedenplegers en coaching van de personen die rond deze jongeren staan.

De vraag die we regelmatig horen is: ’Als het nu al mis gaat, wat moet er dan later van worden?’ Het leek ons daarom zinvol om in een nieuwsbrief te bespreken wat er in de wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp geschreven werd.


vraagstelling

Dat minderjarigen ook seksueel grensoverschrijdend gedrag kunnen plegen staat vast. Maar wat moeten we er dan mee? Zijn minderjarige plegers te vergelijken met volwassen plegers? Werken de zelfde begeleidingsmethoden? En bovenal: zijn deze jongeren gedoemd om ook als volwassene opnieuw zedenfeiten te plegen? Caldwell heeft getracht om enkele van deze vragen vanuit wetenschappelijk oogpunt te beantwoorden.


Michael F. Caldwell (2010).  Study characteristics and recidivism base rates in juvenile sex offender recidivism.

Caldwell heeft in totaal 63 datasets van andere onderzoeken bij elkaar gebracht, goed voor 11.219 volwassenen die als minderjarige seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben gepleegd. Deze meta-analyse had 3 doelen: Ten eerste alle beschikbare data in kaart brengen over recidive door  personen die als jongere een zedenfeit gepleegd hebben. Vervolgens werd er ook getracht om een inschatting te maken van het risico op seksuele en non-seksuele recidive bij deze groep. Ten slotte werd er getracht de verschillen in resultaten tussen de opgenomen studies te verklaren aan de hand van methodologische verschillen.

Na het verzamelen en verwerken van alle datasets kwam Caldwell tot de conclusie dat slechts 7% van de jonge plegers als volwassene opnieuw zedenfeiten pleegt. Van deze jongeren zijn er echter 43% die als volwassene andere vormen van criminaliteit stellen. Belangrijk om te noteren is dat bij jongeren, in de eerste maanden na het laatste zedenfeit, het hervalrisico vier keer hoger ligt dan bij volwassenen in de maanden na hun laatste feiten.

Een volgende bevinding van het onderzoek is dat de plaats waar de jongeren zich bevonden zoals in de maatschappij, in een residentiële setting of in een gemeenschapsinstelling niet significant verbonden was met herval in zedenfeiten als volwassene.

Ten slotte werd beschreven dat slechts een minderheid van de volwassen zedenplegers ook als jongere al zedenfeiten gesteld hebben. (Atcheson & Williams, 1954; Caldwell, 2007; Caldwell, Zempke, & Vitacco, 2008; Zimring, Piquero, & Jennings, 2007)


wat leren we hieruit ?

Een eerste belangrijke conclusie is dat het leeuwendeel van de populatie geen nieuwe zedenfeiten pleegt in zijn of haar volwassen jaren. Ze lopen wel een verhoogd risico in de periode onmiddellijk na de feiten. De hypothese die in het onderzoek wordt opgeworpen stelt dat jongeren hun seksueel gedrag bijstellen wanneer ze naar een volgend ontwikkelingsstadium overgaan. In de literatuur is men het er over eens dat ontwikkeling een significante rol speelt bij het maken van anti-sociale beslissingen en seksueel gedrag. (Cauffman & Steinberg, 2000; Abbey & McAuslan, 2004; Halpern, Udry, Campbell, & Suchindran, 1993; Sisk, 2006; Sisk & Foster, 2004; Udry, 1988; White & Smith 2004)

Maar welke ontwikkelingsfactoren er nu juist correleren met seksueel grensoverschrijdend gedrag is niet gekend. Toch ondersteunen de resultaten van deze meta-analyse de hypothese dat ontwikkelingsfactoren een dominante rol spelen bij de totstandkoming van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jongeren. In deze visie is seksueel gedrag relatief stabiel binnen een ontwikkelingsstadium, maar verandert het bij de overgang naar een volgend stadium.

Het is opvallend dat, hoewel weinig van deze jongeren nieuwe zedenfeiten plegen, een groot deel (43%) wel voor algemene criminaliteit in de problemen komt. Hiervoor werd in deze meta-analyse geen afdoende verklaring gevonden. Maar het geeft aan dat het gaat om een kwetsbare groep jongeren. We willen benadrukken dat meer dan de helft van de jonge zedenfeitplegers nooit meer in contact komt met politie of justitie. Recent onderzoek vanuit de Vrije Universiteit Amsterdam heeft jongeren 17 jaar gevolgd. De conclusie, kort door de bocht, is dat het vinden en houden van stabiel werk de grootste beschermende factor is in het desistentieproces. (van den Berg, 2015)


gevolgen voor therapie

Als het merendeel van jonge zedenfeitplegers als volwassene geen nieuw seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen; en als het merendeel van de volwassen plegers geen feiten pleegde als jongere, kunnen we stellen dat het gaat om twee afzonderlijke subgroepen, met een eigen etiologie. Zedendelinquenten vormen geen homogene groep. De begeleiding van deze jongeren is dus geen kwestie van het louter transponeren van begeleidingsmethodieken van volwassen zedendelinquenten, maar dient specifiek voor deze doelgroep georganiseerd te worden.

Deze meta-analyse onderlijnt het belang van het afstemmen van de therapie op de ontwikkeling van de jongere. Een aantal factoren kunnen een belangrijke rol spelen in herhaald adolescent grensoverschrijdend gedrag zoals bv. cognitieve veranderingen verbonden aan hersenontwikkeling, hormonale veranderingen toe te schrijven aan de start van de pubertijd, de rol van familie- en peerrelaties, het oordelingsvermogen, impulscontrole, banden met de school en andere pro-sociale groepen, en de reactie op sociale stressoren zoals slachtofferschap van kindermisbruik. Maar deze factoren hebben een eerder laag effect op persistent seksueel grensoverschrijdend gedrag als volwassene.

Ontwikkelingsgevoelige interventies over een korte tijdspanne hebben een grotere kans om recidive te beperken dan programma’s die de jongere voor jaren (in sommige landen soms levenslang) blijven volgen. We herhalen dat jongeren vooral hervallen in de eerste maanden na de laatste feiten maar dat ze in hun volwassen jaren een hoger risico lopen om in contact te komen met algemene criminaliteit. Daarom ligt de focus van de eerder kortdurende interventie dan ook best op het voorkomen van nieuwe seksuele feiten in de nabije toekomst én op het uitbouwen van sterktes (vaardigheden, attitudes,...) die op lange termijn een beschermend effect hebben om niet voor andere feiten in de problemen te komen.


conclusie

Jonge plegers zijn er. Daar kunnen we niet omheen. Caldwell toont aan dat deze jonge plegers op de meeste vlakken verschillen van volwassen plegers van zedenfeiten. Vanuit deze vaststelling lijkt het niet opportuun om forensische werking voor volwassenen te vertalen voor jongeren. Beter lijkt het dat een aanbod ontwikkeld wordt dat zich toespitst op de etiologie, criminogenese en thematieken die eigen zijn aan deze groep.  

Caldwell, M.F. (2010). Study characteristics and recidivism base rates in juvenile sex offender recidivism. International journal of offender therapy and comparative criminology, 54 (2), 197-212.

Abbey, A., & McAuslan, P. (2004). A longitudinal examination of male college students’ perpetration of sexual assault. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 72(5), 747-756.

Atcheson, J. D., & Williams, D. C. (1954). A study of juvenile sex offenders. American Journal of Psychiatry, 111, 366-370.

Berg, C.J.W. van den (2015, September 18). From Boys to Men: Explaining Juvenile Sex Offenders' Criminal Careers. VU University (187 pag.). Prom./coprom.: prof. dr. C.C.J.H. Bijleveld, prof. dr. J. Hendriks & G. Mesters.

Caldwell, M. (2007). Sexual offense adjudication and recidivism among juvenile offenders. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 19, 107-113.

Caldwell, M., Zempke, M., & Vitacco, M. (2008). An examination of the sex offender registration and notification act as applied to juveniles: Evaluating the ability to predict sexual recidivism. Psychology, Public Policy, and Law, 14(2), 89-114.

Cauffman, E., & Steinberg, L. (2000). (Im)maturity of judgment in adolescence: Why adolescents may be less culpable than adults. Behavioral Sciences and the Law, 18, 741-760.

Halpern, C., Udry, R., Campbell, B., & Suchindran, C. (1993). Testosterone and pubertal development as predictors of sexual activity: A panel analysis of adolescent males. Psychosomatic Medicine, 55, 436-447.

Sisk, C. L. (2006). New insights into the neurobiology of sexual maturation. Sexual and Relationship Therapy, 21(1), 5-14.

Sisk, C. L., & Foster, D. (2004). The neural basis of puberty and adolescence. Nature Neuroscience, 7, 1040-1047.

Udry, R. (1988). Biological predispositions and social control in adolescent sexual behavior. American Sociological Review, 53, 709-722.

White, J. W., & Smith, P. H. (2004). Sexual assault perpetration and reperpetration: From adolescence to young adulthood. Criminal Justice and Behavior, 31(2), 182-202.


Zimring, F., Piquero, A., & Jennings, W. (2007). Sexual delinquency in Racine: Does early sex offending predict later sex offending in youth and young adulthood? Criminology and Public Policy, 6(3), 507-534.