Misbruik herhaalt zich binnen families
Kris Vanhoeck
Els Van Daele
inleiding
Wanneer de vraag gesteld wordt waar gedragsproblemen vandaan komen, gaat het debat al gauw over nature or nurture, aangeboren of aangeleerd, erfelijk of verworven. Maar meestal is het antwoord (als er al een is) niet wit-zwart. Ook genetische factoren komen in de meeste gevallen maar tot uitdrukking, als ze de ‘juiste’ omgevingsfactoren (bv opvoeding, context) ontmoeten. Plegers houden soms van het idee dat hun aandrang aangeboren zou zijn. Het lijkt de verantwoordelijkheid te milderen: ik kan er niet aan doen, het is aangeboren.
vraagstelling
Staf is grootvader, misbruikte zijn kleinzoon, waardoor aan het licht kwam dat hij 25 jaar geleden ook zijn zoon misbruikte, en vindt uiteindelijk de moed om voor het eerst te zeggen dat hij zelf 50 jaar geleden misbruikt werd door een oom. Dit soort verhalen klinkt bij hulpverleners bekend in de oren. Dat incest een ‘familieprobleem’ kan zijn dat zich over de generaties herhaalt, is aannemelijk. Maar is zo’n familieprobleem dan ‘aangeboren’ ? En hoe zit dat met seksueel misbruik in het algemeen ? Seksueel misbruik wordt meer en meer gezien als een ernstig probleem van volksgezondheid. Om de vertaalslag naar een beleidsniveau en preventie mogelijk te kunnen maken is het dan belangrijk om de complexiteit van de problematiek niet louter op het niveau van een individuele pleger te begrijpen.
Niklas Långström, Kelly Babchishin, Seena Fazel, Paul Lichtenstein en Thomas Frisell (2015). Sexual offending runs in families: A 37-year nationwide study.
Långström, Babchishin, Fazel, Lichtenstein en Frisell plozen de Zweedse gerechtelijke archieven van 1973 tot 2009 uit en brachten iedereen in kaart die veroordeeld werd voor een zedenfeit (N = 21.566). Ze deelden de totale groep in drie : veroordeling voor contactfeiten op een volwassene (28%) ; intra- en extrafamiliaal misbruik op kinderen of veroordeling voor kinderporno (21%) ; en non-contactfeiten zoals exhibitionisme en intimidatie (51%). Minder dan 1% van de plegers was vrouwelijk en daarom werd de analyse enkel met de mannelijke plegers voortgezet.
Sinds 1961 wordt in Zweden een ‘multi-generatie-register’ bijgehouden waarin biologische verwantschappen van alle inwoners worden bijgehouden. Zo kon voor elke pleger de identiteit van vader en broers en halfbroers worden achterhaald. En ten slotte werd voor elke pleger en diens vader en broers tot vijf controle-individuen gezocht die gematcht waren naar leeftijd en familierelatie. De vergelijking van broers en halfbroers maakt het mogelijk om genetische effecten af te wegen tegen contextuele. De auteurs zijn duidelijk in hun conclusies: er speelt een familie-effect bij misbruik en de hoofdverklaring is genetisch. De kans dat een broer van een pleger ook misbruik pleegt, is veel groter dan de kans dat een halfbroer feiten pleegt. In de algemene (Zweedse) populatie hebben mannen een statistische risico van 0,5% (1 op 200) om voor seksuele feiten veroordeeld te worden. Voor broers van een pleger vonden de onderzoekers dat de kans vijf keer groter dat ze voor eenzelfde soort misdrijven veroordeeld zouden worden (2,5% of 1 op 40). Zonen van veroordeelde vaders hebben vier keer meer kans (2% of 1 op 50).
Om de invloed van genetische ten opzichte van contextuele factoren af te wegen konden de onderzoekers de groep in drie indelen : een groep biologische broers ; een groep halfbroers die samen opgevoed zijn (meestal bij de gemeenschappelijke moeder) ; en een groep halfbroers die niet samen opgevoed werden (meestal van een gemeenschappelijke vader). Op basis van statistische analyses vonden de onderzoekers dat 40% van de variantie genetisch verklaard moet worden en slechts 2% door gedeelde contextfactoren (bv. opvoeding, sociale woonomgeving,…) De genetische impact is zelfs sterker voor de plegers van kindermisbruik dan voor de verkrachters. De overige factoren (ca 58%) zouden dan individuele niet-gedeelde contextfactoren zijn zoals hoofdwonden, peergroep-invloeden en andere ervaringen.
wat leren we hieruit ?
Deze studie komt tot het besluit dat genetische factoren een belangrijke rol spelen bij de bevinding dat misbruik zich herhaalt in families. De auteurs benadrukken echter dat dit geenszins wil zeggen dat zonen en broers van zedenplegers onvermijdelijk zelf feiten zullen plegen. Een kans van 2,5% voor broers is nog steeds een zeer beperkt risico, ook al is het vijf keer hoger dan voor de doorsnee populatie (0,5%).
Dat genetica een rol speelt bij seksualiteit is niet nieuw. De auteurs verwijzen naar artikels waarin ook voor seksuele geaardheid en seksuele disfuncties een genetische invloed gevonden wordt. Hoofdauteur Niklas Långström komt hierover aan het woord in de Britse krant The Guardian. Daarin vult hij aan dat de resultaten niet mogen gelezen worden als bewijs voor een erfelijk “misbruik-gen”. De genetische invloed zal eerder indirect zijn en Långström somt als mogelijke kandidaten op: impulscontrole; intelligentie en de sterkte van de seksuele aandrang (Devlin, 2015). De auteurs stellen vragen bij het bestaan van een ‘cycle of abuse’ (misbruikcyclus) waarbij via opvoedingspatronen misbruik doorgegeven wordt. Johansson en collega’s (2013) treden hen daarin bij.
Underwood (2015) vindt de genetische conclusie van Långström en collega’s echter voorbarig en stelt dat gecontroleerd had moeten worden voor ‘vroege levenservaringen’, zoals eigen slachtofferschap. In het onderzoek is omgevingsinvloed enkel gedefinieerd als ‘samen een gezin en een sociale context’ delen en niet specifiek voor vroege traumatische levenservaringen. Zo is het spijtig dat omwille van statistische beperkingen niet meer subgroepen vergeleken konden worden. In de kindermisbruikgroep zitten bijvoorbeeld plegers van intrafamiliaal, extrafamiliaal en kinderporno allemaal samen. Het zou interessant geweest zijn om de genetische hypothese apart te kunnen testen voor incestplegers.
Er kan ook nog een ander effect spelen. Eens iemand voor zedenfeiten veroordeeld is, wordt zijn familie strenger in het oog gehouden en stijgt dus de kans dat meer misbruik ontdekt wordt. Klinkt misschien vergezocht, maar het is wat Widom, Chaja en DuMont (2015) vaststelden in hun studie. Indien bij jeugdhulpverleners geweten is dat ouders zelf in hun jeugd misbruikt zijn, schakelen ze bij incidenten met de kinderen veel sneller officiële jeugdbescherminginstanties in dan bij ouders bij wie geen misbruikverleden bekend is.
gevolgen voor therapie
Genen beïnvloeden menselijk gedrag en dus ook seksueel gedrag. Deze invloed is geenszins op een oorzakelijke of deterministische manier te begrijpen en maakt plegers van seksueel misbruik niet minder verantwoordelijk voor de schadelijke gevolgen van hun gedrag. Zoals steeds bij menselijke gedragingen is er een ingewikkeld samenspel met omgevingsfactoren aan de orde dat mede bepaalt of genen “aan- of uitgeschakeld” zijn. Een woordvoerder van de Britse National Organisation for the Treatment of Abusers (NOTA) is de idee genegen om kwetsbare families meer ondersteuning te bieden en indien nodig gerichte systeeminterventies te voorzien (Devlin, 2015). Seena Fazel, co-auteur van het besproken artikel, denkt aan interventies die gericht zijn op respect voor grenzen, aanleren van relatievaardigheden en conflictmanagement (Devlin, 2015).
Via de website familievan.be komen bij I.T.E.R. veel vragen binnen van familieleden die zich in de kou voelen staan, nadat misbruik in de familie ontdekt is. Deze vragen gaan ook vaak over “hoe is dit kunnen gebeuren?” en “wat is de kans dat dit nog voorkomt in onze familie en bij onze kinderen” ? Dit bijzondere systemisch aspect van misbruik wordt in de hulpverlening nog te vaak over het hoofd gezien. Niet enkel in de familie van slachtoffers leven vragen over de verdere gevolgen. Ook in de familie van plegers is dat het geval. Vanuit preventiestandpunt is het belangrijk om slachtoffers en plegers en hun respectievelijke families niet alleen te laten met hun zorgen en vragen. Een perspectief van volksgezondheid kan helpen om verantwoordelijkheden ook op een meer maatschappelijk niveau te bekijken en na te denken over preventie en herstel.
conclusie
Misbruik vindt vaak plaats en herhaalt zich in familiale contexten. Het zou kunnen dat genetica hier een belangrijke rol in speelt, maar de betekenis en de impact van die genetische kwetsbaarheden moeten verder onderzocht worden. Meer familiegerichte interventies zijn in ieder geval wenselijk op preventieniveau. Dit preventief perspectief heeft tot op heden veel te weinig aandacht gekregen als het over de problematiek van seksueel misbruik gaat. Families moeten niet geculpabiliseerd noch gecriminaliseerd worden. Het is net belangrijk om met families in dialoog te gaan over hun vragen en manieren om met gezonde grenzen en met een gepaste seksualiteit om te gaan. Ook vanuit de vaststelling dat genetische invloeden bestaan, moeten we therapeutisch inzetten op preventieve ondersteuning van families.
Långström, N., K. Babchishin, S. Fazel, P. Lichtenstein & T. Frisell (2015). Sexual offending runs in families: A 37-year nationwide study. International journal of epidemiology, 44(2): 713-720
Devlin, H. (2015). Risk of sex offending linked to genetic factors, study finds. The Guardian, 9 April 2015, online at http://www.theguardian.com/science/2015/apr/09/risk-of-sexoffending-
linked-to-genetic-factors-study-finds
Johansson, A., P. Jern, P. Santtila, B. von der Pahlen, E. Eriksson, L.Westberg, H. Nyman, J. Pensar, J. Corander & N.K. Sandnabba (2013). The Genetics of Sexuality and Aggression (GSA): Twin Samples in Finland. Twin Research and Human Genetics, 16(1): 150-156.
Underwood, E. (2015). Reality check: Is sex crime genetic? Science Magazine, 9 April 2015. DOI: 10.1126/science.aab2467
Widom, C.S., S.J. Czaja & K.A. DuMont (2015). Intergenerational transmission of child abuse and neglect: Real or detection bias? Science, 347(6229): 1480-5.