inzichten uit het recente wetenschappelijk onderzoek toegankelijk gemaakt voor een professioneel en geïnteresseerd publiek

I.T.E.R.-Nieuwsbrief Volume 9 (4 - herfst)

 Stigmatisering van pedofilie en het risico op seksueel geweld


Vincent Lambrecht
Nadège Rossignon
Kris Vanhoeck

 

Inleiding

         Stigmatiserende attitudes komen veel voor, bijvoorbeeld ten opzichte van mensen met psychische stoornissen, beperkingen, hiv, sociaaleconomische status.  Maar parafiele of atypische seksuele interesses roepen bijzonder sterke negatieve reacties op.  Een aanzienlijk deel van het grote publiek lijkt ermee in te stemmen om pedofiele medemensen niet alleen vriendschap maar ook fundamentele mensenrechten te onthouden, zelfs als ze geen strafbare seksuele handelingen verrichten (Jahnke, 2018b).  Een verklaring kan zijn dat parafiele interesses als een risicofactor voor seksueel misbruik beschouwd worden.

 

 Vraagstelling

         Erving Goffman (1963) bedacht de term ‘stigma’ : iemands sociale identiteit wordt aangetast, indien men zich geconfronteerd ziet met "een wereld die hen niet meer accepteert" (p.30).  Een publiek stigma uit zich op cognitief, affectief en gedragsniveau. Mensen die deze stigmatiserende cognities (“stereotypen”) delen, kunnen er affectief heel intense negatieve emoties (bijv. woede, walging) bij voelen.  Op gedragsniveau kan stigmatisering zich uiten als discriminatie, sociale uitsluiting of agressie.

 

Lehmann, Schmidt en Jahnke (2020) willen het stigma ten aanzien van pedofilie onderzoeken en het vergelijken met andere parafilieën.  In tegenstelling tot eerdere DSM-edities worden parafilieën nu maar als pathologisch beschouwd wanneer ze klinisch significant leed, interpersoonlijke problemen of schade zoals bij seksueel misbruik veroorzaken (APA, 2013).  Afwijkende seksuele interesses kunnen een risicofactor voor seksuele recidive zijn, maar het is nog omstreden of een parafiele interesse ook in de ontstaansgeschiedenis van seksueel misbruik een oorzakelijke rol speelt (vergelijk Seto, 2019).

 

Robert Lehmann, Alexander Schmidt & Sara Jahnke (2020).  Stigmatization of Paraphilias and Psychological Conditions Linked to Sexual Offending

         Er is overvloedig bewijs dat het stigma dat aan pedofilie kleeft, sterk en doordringend is (zie Jahnke, 2018b). Dit stigma maakt dat betrokkenen het onderwerp in gesprekken vermijden en onder stress, eenzaamheid en andere geestelijke gezondheidsproblemen lijden (Jahnke, Schmidt, et al., 2015), inclusief chronische suïcidegedachten (Cohen et al., 2019).  Mensen uit de algemene bevolking hebben de neiging om boosheid, angst, verminderd medelijden en walging te ervaren wanneer ze denken aan iemand met pedofiele gevoelens en het is voor velen reden genoeg om deze persoon uit te sluiten uit hun sociale kring (Jahnke, 2018a).

Stigmatiserende reacties komen voort uit het feit dat veel mensen denken dat seksuele verlangens vrij gekozen worden.  Wie ‘weloverwogen’ voor pedofiele gevoelens kiest, mag bestraft en publiek veroordeeld worden.  Daarenboven worden pedofiele gevoelens geassocieerd met een hoog risico op het plegen van strafbare feiten.  McCartan (2010) stelde vast dat de media hierin een grote rol spelen.  Zelfs wanneer mensen met pedofiele gevoelens over goede gedragscontrole en de juiste morele overtuigingen beschikken, gaan veel mensen er toch van uit dat het risico op misbruik groot is.  

Lehmann, Schmidt en Jahnke herhaalden eerst een vroeger onderzoek (Jahnke, et al., 2015) waarbij stigmatiserende houdingen ten opzichte van personen uit drie risicogroepen vergeleken werden : personen met pedofiele gevoelens, personen met seksueelsadistische verlangens en personen met antisociale neigingen (“voortdurend rechten van anderen negeren”).  720 deelnemers beoordeelden de drie doelgroepen op vier kenmerken : 1) beheersbaarheid van hun probleem ; 2) hun gevaarlijkheid ; 3) affectieve reactie (angst, boosheid, medelijden) en 4) sociale afstand (“als ze geen strafdaad plegen, zou u dan met hen willen omgaan ?”)

Op alle variabelen zijn de stigmareacties van de deelnemers heviger ten aanzien van  mensen met pedofiele gevoelens dan met seksueelsadistische verlangens (behalve op gevaarlijkheid voor volwassenen en op medelijden).  Wat betreft gevaarlijkheid voor kinderen, boosheidsreacties en sociale afstand waren de afkeurende reacties voor mensen met pedofilie het sterkst.  Ook in vergelijking met antisociale personen was het publieke stigma ten opzichte van mensen met pedofilie duidelijk sterker op alle geteste variabelen, met uitzondering van beheersbaarheid, medelijden en gevaarlijkheid tav volwassenen.

Deze resultaten zijn in lijn met deze van de eerste studie van Jahnke en collega’s (2015).  Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat pedofiele gevoelens erg zeldzaam zijn en daardoor vreemder en beangstigender. Joyal en Carpentier (2017) vonden in een onlinebevraging dat pedofiele, necrofiele en zoöfiele gevoelens ongeveer evenveel voorkomen (rond de 6%).  Daarenboven zijn seksuele handelingen met dode lichamen en met dieren ook illegaal.  Lehmann, Schmidt en Jahnke besluiten daarom te onderzoeken of stigmatiserende houdingen ten aanzien van die groepen even sterk zijn.

210 deelnemers tussen 18 en 76 jaar werden bevraagd aan de hand van dezelfde vier schalen als in studie 1 (beheersbaarheid, gevaarlijkheid, affectieve reactie, sociale afstand!.  Mensen met pedofilie worden systematisch als gevaarlijker gezien, vooral ten aanzien van kinderen.  Opvallend is dat de drie parafilieën als even ‘onbeheersbaar’ waargenomen worden.  Slechts 15 à 20% van de proefpersonen denkt dat men voor zo’n seksuele voorkeur kiest.  Boosheid springt eruit als affectieve reactie die vooral bij pedofilie gevoeld wordt.  Enkel bij de stelling of deze mensen moeten opgesloten worden (ook al hebben ze niets strafbaars gedaan) vond 50% dat necrofielen en slechts 26% dat pedofielen moeten worden opgesloten (12% bij zoöfielen). 

Pedofilie roept in grote mate meer angst op, mensen ervaren minder medelijden en willen veel meer sociale afstand bewaren.  Beide studies bevestigen dus dat pedofilie in het publieke bewustzijn als onaanvaardbaar ingeschat wordt en dat dit niet te maken heeft met de zeldzaamheid van de aandoening.  In tegenstelling tot necrofiele en zoöfiele handelingen laten pedofiele handelingen vermoedelijk diepgaande trauma’s na bij een kwetsbaar slachtoffer.

 

Wat leren we hieruit

         Vooroordelen ontstaan wanneer mensen zich niet alleen bewust zijn van stereotypen die in de maatschappij leven (bv. beheersbaarheid, gevaarlijkheid), maar er ook mee instemmen en er intense negatieve emoties bij voelen.  Hier reageerden de deelnemers met meer woede en angst en met minder medelijden tegenover mensen met pedofilie.  Necrofielen of zware alcoholisten kunnen op meer begrip rekenen.  Lehmann, Schmidt en Jahnke vermoeden dat dit te maken heeft met de subjectief ingeschatte schade die kan worden veroorzaakt.  Minderjarigen slachtoffer die geen zinvolle toestemming kunnen geven voor seksuele activiteiten.

Zoals eerder aangegeven, verwijst stigmatisering op gedragsniveau naar discriminatie en kan het zich voordoen als sociale vermijding. Hoewel de resultaten laten zien dat mensen op cognitief niveau begrijpen dat mensen met pedofilie een seksuele interesse hebben die ze niet kunnen kiezen om niet te hebben, is dit van weinig belang voor het gedragsniveau, aangezien de sociale afstand tot deze groep nog steeds het grootst is. Slechts ongeveer één op de tien zou mensen met pedofilie als vriend hebben, terwijl ongeveer één op de vijf iemand met necrofilie of zoöfilie als vriend zou hebben.

Zoals verwacht kwam pedofilie in beide onderzoeken naar voren als meer gestigmatiseerd dan de parafiele en niet-parafiele controlecondities.  Mensen met pedofiele gevoelens worden geacht minder controle te hebben over hun aandoening en gevaarlijker te zijn.  Bovendien is er meer angst en meer sociale afstand ten aanzien van mensen met pedofilie.  Lehmann, Schmidt en Jahnke besluiten dat pedofilie een van de meest verguisde menselijke aandoeningen is, ook in vergelijking met andere zeldzame seksuele fantasieën (bv necrofilie) of problemen met een potentieel voor veel schade (bv seksueel sadisme).


Gevolgen voor therapie

         De onderzoekers gebruikten expliciet vignetten van personen die geen delicten hebben gepleegd.  Maar beoordelaars gaan blijkbaar uit van een sterk oorzakelijk verband tussen pedofiele verlangens en seksueel misbruik van kinderen (onbeheersbaar - gevaarlijk).  Zo’n verband is echter enkel en alleen aangetoond bij veroordeelde mannen die al eerder kinderen seksueel hebben misbruikt (Mann et al., 2010).  Empirisch bewijs over de oorzakelijke rol van pedofiele interesse in de ontstaansgeschiedenis van seksueel misbruik van kinderen ontbreekt.  De meerderheid (56%) van mannen die seksuele fantasieën over kinderen aangeven, rapporteren geen eerdere misdrijven tegen kinderen (Dombert et al., 2016), terwijl een meerderheid van veroordeelde seksuele kindermisbruikers geen pedofiele voorkeur vertoont maar eerder gekenmerkt wordt door antisociale houdingen (Seto, 2019).  De stigmatisering van pedofiele seksuele interesse is dus gebaseerd op verkeerde overtuigingen en moet vooral verklaard worden door de sterke negatieve emotionele reacties van walging, angst en boosheid (Jahnke, 2018a).

Strategieën om stigmatisering te verminderen moeten daarom niet alleen een informatieve component bevatten, maar ook een manier om empathie te creëren en walging te verminderen (Harper et al., 2018).  Stigmatiserende houdingen hebben een schadelijk effect op de geestelijke gezondheid van parafiele mannen, maar verhogen ook het risico op nieuw misbruik en bemoeilijken de rehabilitatie van seksuele delinquenten (Blagden et al., 2016).  Stigmatisering kan "onder de huid" kruipen door de internalisering van negatieve stereotypen en angst om ontdekt te worden, wat leidt tot meer eenzaamheid, angst en depressie (Hatzenbuehler, 2009). Door een chronische toename van stress draagt stigmatisering bij aan negatieve toestanden zoals boosheid of verdriet, die vaak voorafgaan aan verlies van controle en seksueel geweld (Mann & Hollin, 2007).  Bovendien kan angst voor stigmatisering het hulpzoekend gedrag van betrokkenen verstoren, die moeten afwegen of ze wel het risico willen nemen om vrienden, familie of zelfs therapeuten in vertrouwen te nemen.  Hulpverleners moeten zich bewust zijn van deze problemen en een open en acceptabele therapieomgeving bieden binnen hun ethische en wettelijke grenzen (Levenson et al., 2019).  

 

Conclusie

         Mensen die worstelen met pedofiele gevoelens, krijgen bijkomend te maken met een maatschappelijk stigma.  Dit bemoeilijkt echter juist een stap naar de hulpverlening, omdat men kan vrezen ook daar met het stigma te maken te krijgen.   Preventieve vroeghulp zoals Stop it Now biedt, kan hierop een antwoord bieden.  Het stigma dat aan misbruikplegers kleeft, is reëel en kan een nieuwe risicofactor worden in hun leven.  Het is daarom zinvol ook met de familie en de omgeving rond de cliënt te spreken.

 

Lehmann, R. J., A.F. Schmidt, & S. Jahnke, S. (2020). Stigmatization of paraphilias and psychological conditions linked to sexual offending. The Journal of Sex Research, 57, 1-10.

 

Literatuur

American Psychiatric Association (APA, 2013).  Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Author.

Blagden, N., B. Winder, & C. Hames (2016). “They treat us like human beings”— Experiencing a therapeutic sex offenders prison: Impact on prisoners and staff and implications for treatment. International Journal of Offender Therapy and

Comparative Criminology, 60(4), 371–396.

Cohen, L. J., S. Wilman-Depena, S. Barzilay, M. Hawes, Z. Yaseen, & I. Galynker (2019). Correlates of chronic suicidal ideation among community-based minor-attracted persons. Sexual Abuse,32(3), 273-300

Dombert, B., A.F. Schmidt, R. Banse, P. Briken, J. Hoyer, J. Neutze, & M. Osterheider (2016). How common is men’s self-reported sexual interest in prepubescent children? The Journal of Sex Research, 53(2), 214–223.

Goffman, E. (1963). Stigma: Notes on the management of spoiled identity. New York: Simon and Schuster.

Harper, C. A., R.M. Bartels, & T.E. Hogue (2018). Reducing stigma and punitive attitudes toward pedophiles through narrative humanization. Sexual Abuse, 30(5), 533-555.

Hatzenbuehler, M. L. (2009). How does sexual minority stigma “get under the skin”? A psychological mediation framework. Psychological Bulletin, 135(5), 707–730.

Jahnke, S. (2018a). Emotions and cognitions associated with the stigma of nonoffending pedophilia: A vignette experiment. Archives of Sexual Behavior, 47, 363–373.

Jahnke, S. (2018b). The stigma of pedophilia: Clinical and forensic implications. European Psychologist, 23(2), 144–153.

Jahnke, S., A.F. Schmidt, M. Geradt, & J. Hoyer (2015). Stigma-related stress and its correlates among men with pedophilic sexual interests. Archives of Sexual Behavior, 44(8), 2173–2187.

Joyal, C. C., & J. Carpentier (2017). The prevalence of paraphilic interests and behaviors in the general population: A provincial survey. The Journal of Sex Research, 54(2), 161– 171.

Levenson, J. S., M.D. Grady, & J.W. Morin (2019). Beyond the “ick factor”: Counseling non-offending persons with pedophilia. Clinical Social Work Journal, 12, 1-9

Mann, R., R.K. Hanson, & D. Thornton (2010). Assessing risk for sexual recidivism: Some proposals on the nature of psychologically meaningful risk factors. Sexual Abuse, 22(2), 191–217.

Mann, R., & C.R. Hollin, (2007). Sexual offenders’ explanations for their offending. Journal of Sexual Aggression, 13(1), 3–9.

McCartan, K. F. (2010). Student/trainee-professional implicit theories of paedophilia. Psychology, Crime & Law, 16(4), 265–288.

Schmidt, A. F., A. Mokros, & R. Banse (2013). Is pedophilic sexual preference continuous? A taxometric analysis based on direct and indirect measures. Psychological Assessment, 25(4), 1146-1153.

Seto, M. C. (2019). The motivation-facilitation model of sexual offending. Sexual Abuse, 31(1), 3–24.