inzichten uit het recente wetenschappelijk onderzoek toegankelijk gemaakt voor een professioneel en geïnteresseerd publiek

I.T.E.R.-Nieuwsbrief Volume 3 (2 - lente)

Het gebruik van COSA als toezichtsprogramma ter ondersteuning van zedendelinquenten die in ambulante behandeling zijn

Britt Meyhi (1)

Inleiding
COSA (Cirkels van Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid of Circles Of Support and Accountability) is een project  waarbij de focus ligt op terugvalpreventie en de re-integratie van sociaal geïsoleerde zedenplegers. Door in te zetten op  ondersteuning en sociale controle, wil het project de recidivecijfers van plegers met een gemiddeld tot hoog terugvalrisico verlagen. 
Sinds februari 2014 loopt er een pilootproject te I.T.E.R., waarin er volgens de principes van COSA vrijwilligers ingezet zullen worden om zedenplegers te begeleiden. 
In deze nieuwsbrief wordt het project voorgesteld aan de hand van een Nederlands onderzoek naar de effectiviteit van toezichtsprogramma’s voor zedenplegers. Dit onderzoek werd gevoerd naar aanleiding van een Nederlands  regeerakkoord waarin plannen voor permanent toezicht voor zedenplegers werden voorgesteld. In dit onderzoek werd er in bestaande literatuur gezocht naar werkzame bestanddelen en effectiviteit van verschillende soorten toezichtsprogramma’s. Voor deze nieuwsbrief baseren we ons specifiek op de informatie die het onderzoek biedt over COSA. 

Vraagstelling
Binnen deze nieuwsbrief proberen we een antwoord te geven op volgende  vragen: Wat is COSA juist? Op welke theoretische achtergronden is COSA gebaseerd? Werkt dit toezichtsprogramma wel en zoja: wat maakt dat het werkt? Op welke manier spelen de vrijwilligers een rol? Hoe kunnen zij sociale isolatie voorkomen? Zijn er ook hulpverleners of officiële instanties betrokken? Hoe verhouden de vrijwilligers zich hiertegenover? Vervangen de vrijwilligers de bestaande begeleidingen voor zedenplegers of zijn zij een toevoeging aan deze hulpverlening?

Artikel: Rudi Peter van der Horst, Hanneke Schönberger en Katy de Kogel (2012).  Toezicht op zedendelinquenten: Effectiviteit en veronderstelde werkzame mechanismen van vormen van toezicht
COSA is een toezichtsprogramma dat gebaseerd is op verschillende theoretische modellen. Een eerste model dat aan de basis van de filosofie van COSA staat, is het Good Lives Model. Dit model, dat overigens ook in de visietekst van I.T.E.R. opgenomen is,  gaat er van uit dat alle mensen bepaalde behoeften hebben, behoeften die als doel het verbeteren van het psychisch welzijn hebben. Het model beschrijft een aantal groepen van primaire behoeften (waaronder vriendschap en aansluiting met sociale groepen, het gevoel tot een gemeenschap te behoren) en secundaire behoeften (hulpmiddelen om de primaire behoeften mee te bereiken).  Grensoverschrijdend gedrag wordt binnen dit model gezien als een poging om primaire behoeften te bereiken door ongepaste hulpmiddelen te gebruiken. Seksueel grensoverschrijdend gedrag kan dan bijvoorbeeld gezien worden als een ongepaste manier om op zoek te gaan naar primaire behoeften zoals intimiteit en nabijheid. 
Door in te zetten op behandeling en toezicht, kan de zedenpleger uitgerust worden met gepaste hulpmiddelen om zijn primaire behoeften te bereiken.  Vrijwilligers die een sociaal netwerk rond de pleger vormen, staan zelf model voor het aangaan van sociale relaties. Ze helpen de pleger bij het opbouwen van een eigen non-delinquent sociaal netwerk, zodat de zoektocht naar nabijheid en de wens om tot een gemeenschap te behoren op een adequate manier kan worden aangepakt.  
Volgens dit model is het belangrijk om risico’s aan te pakken maar wordt er daarnaast ook gefocust op persoonlijke groei. De pleger wordt niet alleen begeleid rond zijn feiten, maar ook in zijn geheel als mens. Er wordt gewerkt aan zijn / haar vaardigheden, met oog voor zijn / haar persoonlijke waarden en normen. Hierin herkennen we het ondersteunende aspect van COSA, het mee proberen streven naar integratie binnen een maatschappij die erg weigerachtig staat tegenover mensen die grensoverschrijdend gedrag gesteld hebben. 
Het tweede theoretisch model waar COSA op gebaseerd is, is de benadering over desistance. Hierin wordt er gefocust op veranderingen in de levensstijl die ervoor zorgen dat de zedenpleger afstand houdt van de criminaliteit en een volwaardig lid van de samenleving kan worden. Het belang van de mogelijkheid van individuen om nieuwe, prosociale relaties aan te gaan wordt hierbinnen benadrukt (Ward & Maruna, 2007; Ward & LeBel, 2010). Andrews, Bonta en Wormith vonden in 2006 dat algemene recidive ook vaak samenhangt met het omgaan met antisociale anderen. Door de pleger te omringen met vrijwilligers, en door samen met hem/haar op zoek te gaan naar een niet-delinquent sociaal netwerk, wordt ook dit risico ingeperkt. Sociale inbedding kan ook zorgen voor en gestructureerde, zinvolle dagbesteding, wat op zijn beurt de kans op herval verlaagt.
Klinkt plausibel, maar wil dit zeggen dat COSA ook in de praktijk werkt? Uit een aantal effectstudies blijkt dat COSA een positief effect op recidive heeft (Wilson et al., 2005; Wilson et al.,2009). Zedendelinquenten met een hoog risicoprofiel die participeerden in COSA zouden minder gerecidiveerd zijn met een seksueel of gewelddadig delict  in vergelijking met de controlegroep (hoogrisico zedendelinquenten die niet aan COSA deelnamen). 

Wat leren we hieruit?
Maar hoe werkt dit programma dan juist?  Hoe wordt de rol van de vrijwilligers ingevuld? Het COSA-model bestaat uit een zedenpleger (in COSA-termen ook “kernlid” genoemd), met daarrond een “buitencirkel” van professionals en een “binnencirkel” van vrijwilligers. Een aangestelde cirkelcoördinator verbindt beide kringen met elkaar door contacten met beiden te onderhouden en te fungeren als aanspreekpunt voor alle betrokkenen. De bedoeling is dat de vrijwilligers, na een grondige training, op regelmatige tijdstippen zullen samenkomen met het kernlid. Aanvankelijk worden deze samenkomsten georganiseerd en gesuperviseerd door de cirkelcoördinator, maar de bedoeling is dat de vrijwilligers na verloop van tijd op informele wijze contacten aangaan en samenkomen met het kernlid (bijvoorbeeld door samen een koffie te gaan drinken).  
Tijdens de initiële georganiseerde samenkomsten ligt de nadruk op kennismaking, legt het kernlid zijn feiten voor aan de vrijwilligers en wordt er samen nagedacht over mogelijke risicofactoren. Bij de latere  informele samenkomsten draait het vooral om ondersteuning van het kernlid en monitoring. Na elke samenkomst rapporteren de vrijwilligers kort aan de cirkelcoördinator, zodat deze op de hoogte blijft. De cirkelcoördinator is ook een aanspreekpunt voor vragen en bezorgdheden van de vrijwilligers of van het kernlid. De vrijwilligers en het kernlid komen af en toe ook nog samen met de cirkelcoördinator, ter evaluatie van het project. Indien nodig, roept de cirkelcoördinator ook mensen uit de professionele buitencirkel in (bijvoorbeeld een justitie-assistent, een externe behandelaar,…). Naarmate de tijd verstrijkt en de cirkel goed loopt, kan er gedacht worden aan afbouw van de intensiteit van samenkomsten. Dit gebeurt steeds in overleg met alle betrokkenen. Na afloop van de cirkel is het de bedoeling dat het kernlid zelf op gepaste wijze een sociaal netwerk opbouwt of opgebouwd heeft, dat hij/zij zicht heeft op de eigen risicofactoren en er alles aan doet om hervalvrij te leven. 

Gevolgen voor therapie
We onthouden dat sociale interacties met een zedenpleger kunnen helpen bij de vroeg detectie van signalen die zouden kunnen wijzen op herval. Informele sociale controle heeft ook een positieve invloed op therapietrouw. De kans op herval wordt dus lager wanneer sociale isolatie van zedenplegers kan worden voorkomen of aangepakt.
COSA richt zich op een combinatie van ondersteuning en sociale controle  en verlaagt, volgens onderzoeken uit landen waar het reeds geïmplementeerd is, effectief de hervalcijfers van zedenplegers die bij dit programma betrokken zijn.
COSA mag niet gezien worden als een vervanging van bestaande therapieën en begeleidingen, maar een aanvulling op de reeds bestaande hulpverlening voor plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Plegers die bij COSA met vrijwilligers aan de slag gaan, zijn meestal gelijktijdig in begeleiding rond de feiten. Het is belangrijk dat behandelaars hiervan op de hoogte zijn, en bij het bevragen van het sociale netwerk van de pleger dit project in het achterhoofd houden. 

Conclusie
Uit het artikel onthouden we dat er een aantal werkzame bestanddelen zijn waarop COSA geënt is. Deze bestanddelen worden ondersteund door theorieën die in menig daderhulpcentra bekend zijn en als uitgangspunt genomen worden. Hoewel bestaande literatuur de nadruk legt op positieve gevolgen van het toezichtsprogramma, dienen we nog voorzichtig te zijn met conclusies rond de implementatie van COSA binnen België. In Antwerpen loopt dit project al een aantal jaar, in Brussel wordt het momenteel opgestart. Een essentieel onderdeel van de invulling van COSA is evaluatie en onderzoek. Wanneer het project in Brussel lopende is, kan er ook meer informatie verzameld worden over de implementatie en resultaten aldaar en kan er daarrond ook meer specifiek gerapporteerd worden. 

Voor meer info: 

(1) Britt Meyhi werkt sinds 17/02/14 als coördinator van COSA-Brussel bij I.T.E.R.

Literatuurlijst

Horst, van der, R.P., H.J.M. Schönberger & K.H. de Kogel (2012).  Toezicht op zedendelinquenten; Effectiviteit en veronderstelde werkzame mechanismen van vormen van toezicht, Memorandum 2012-5. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.  Retrieved 31/01/2014 from https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2022c-permanent-toezicht-zedendelinquenten-%28deel-c%29.aspx?cp=44&cs=6836&action=0#publicatiegegevens
Andrews, D.A., J. Bonta & J.S. Wormith (2006). The recent past and near future of risk and/or need assessment. Crime & Delinquency, 52: 7-27.

Hoing, M. (Ed) (2011). European handbook for the implementation of COSA. Den Bosch: CirclesEurope TogetherforSafety.  Retrieved 31/03/2014 from: http://www.cepprobation.org/uploaded_files/COSA%20European%20Handbook.pdf 
I.T.E.R. (2012).  Visietekst jongerenwerking I.T.E.R.  Brussel: I.T.E.R. Retrieved 31/03/2014 from: http://iter-hulp.be/index.php?n=44&id=45&sid=45&taal=N&mnav=A   
Berg, M.T. & B.M. Huebner (2011). Reentry and the ties that bind: an examination of social ties, employment and recidivism.  Justice Quarterly, 28: 382-410.
Mears, D.P., X. Wang, C. Hay & W.D. Bales (2008). Social ecology and recidivism: implications for prisoner reentry. Criminology, 46: 301-340. 
Snatersen, Y. (2011). COSA en zijn vrijwilligers; een vooronderzoek naar de effecten van COSA op zijn vrijwilliger (Masterproef).  Breda: Avans Hogeschool. 
Taeymans, M. & S. Sivri (2014). Procesevaluatie proefproject COSA Antwerpen: de eerste ervaringen met COSA in België.  Brussel: Dienst voor Strafrechtelijk Beleid.  Retrieved 31/03/2014 from: http://www.dsb-spc.be/doc/pdf/EVALUATIE_COSA_NL%28lightversie%29.pdf 
Wilson, D.B., L.A. Bouffard & D.L. Mackenzie (2005). A quantitative review of structured, group-oriented, cognitive-behavioral programs for offenders. Criminal Justice and Behavior, 32: 172-204. 

Wilson, R.J., F. Cortoni & A.J. McWhinnie (2009). Circles of support and accountability: A Canadian national replication of outcome findings. Sexual Abuse: A Journal ofResearch and Treatment, 21: 412-430.