Empathiebevordering
bij seksuele delinquenten
Connie Naulaerts
Els Van Daele
Kris Vanhoeck
Inleiding
Is seksueel misbruik een
empathiedelict ? Denken seksuele
delinquenten enkel aan hun eigen plezier en missen ze empathische vermogens om
juist te kunnen inschatten welke schade ze hun slachtoffers toebrengen ? Intuïtief zouden we denken dat dit juist
is. Empathietraining maakt dan ook deel
uit van vele zo niet alle gespecialiseerde therapieprogramma’s. Het hoort ook bij de vier basisdoelstellingen
die in de naam I.T.E.R. verborgen zitten.
Maar verdient empathiebevordering wel die centrale plaats ?
Vraagstelling
Empathie maakt je meer
bewust van andermans gevoelens en leed, maar uit onderzoek blijkt niet
eenduidig of het je ook motiveert om moreel te handelen. In de beroemde Milgram-experimenten voelden
de proefpersonen vaak erg mee met de persoon die ze elektroshocks moesten
toedienen. Sommigen werden er angstig
van, maar toch drukten ze op de knop “omdat een wetenschapper in een
laboratoriumjas het hen opdroeg”. Jesse
Prinz (2011a en b), filosoof aan de City University van New York, besluit uit
een literatuurstudie dat de band tussen empathie en moreel gedrag zwak is. Moreel gedrag wordt veel sterker bepaald door
principes en overtuigingen die met je identiteit verbonden zijn. En net daar kan het misgaan bij seksuele
delinquenten.
In een recent artikel vragen
Ruth Mann en Georgia Barnett (2012) meer onderzoek. Een dader wordt geacht over
slachtofferempathie te beschikken, wanneer hij cognitief en emotioneel de
ervaring van het slachtoffer van zijn seksueel misdrijf kan begrijpen. De meeste behandelprogramma's besteden veel
tijd aan het ontwikkelen van slachtofferempathie. De auteurs bespreken een hele reeks studies
die nochtans suggereren dat werken aan slachtofferempathie niet bijdraagt tot
recidivereductie, of zelfs in sommige gevallen schadelijk kan zijn. Anderzijds blijkt dan weer dat plegers zelf
verwachten dat gevolgen voor slachtoffers uitgebreid aan bod komen in hun
therapie en dat ze over dat onderdeel na de therapie ook erg tevreden
zijn. De auteurs concluderen dat er
voorlopig geen wetenschappelijke onderbouw is om slachtofferempathie een
centrale plaats in dadertherapie te geven, gelet op de zwakke empirische
bewijsvoering en het ontbreken van een coherent theoretisch model van
verandering. Ze besluiten dat meer
gericht onderzoek nodig is.
Artikel
: Sarah Brown, Leigh Harkins en Anthony
Beech. General and Victim-Specific Empathy: Associations with Actuarial Risk,
Treatment Outcome and Sexual Recidivism.
Al sinds de vroege jaren
zeventig wordt empathiebevordering door pionier Gene Abel als een essentiële
therapiecomponent naar voor geschoven.
In 1996 noteert die andere zwaargewicht Bill Marshall dat bijna alle
beschreven therapieprogramma’s een empathiecomponent hebben. De auteurs verwijzen naar heel wat algemene
therapeutische literatuur waaruit blijkt dat empathie prosociaal gedrag
bevordert. Wie de gevoelens van anderen
leert waar te nemen en naar waarde weet te schatten, zal veel minder snel
anderen nadeel berokkenen. Wanneer
seksuele delinquenten inderdaad de schade bij slachtoffers onderschatten, is het
echter nog de vraag of dit aan empathiegebrek ligt. Misschien ligt het aan denkfouten en
procriminele denkschema’s ?
Een algemeen empathietekort
wordt bij plegers van seksueel misbruik niet gevonden. Bij 25 gepubliceerde studies zijn er slechts
6 die vinden dat zedenplegers als groep lager scoren op empathie dan de
gemiddelde burger. Probleem is echter
hoe we empathie meten ? Is empathie wel
een vaardigheid die kan gemeten worden ?
Is empathie een algemene eigenschap die iemand permanent en onveranderd
ter beschikking staat ? Of is empathie
afhankelijk van de context en de belangen die op het spel staan ? Martien Philipse (2005) vond in zijn
doctoraatsstudie zelfs aanwijzingen dat klinische indrukken van de behandelaar
een omgekeerd verband hebben met terugvalrisico: hoe empathischer de clinicus
de patiënt inschat, des te groter de kans dat deze recidiveert. Dit
contra-intuïtieve verband is mogelijk te verklaren door doelbewust,
manipulatief toneelspel van de patiënt die weet dat een empathische uitstraling
zijn kans op meer vrijheden vergroot.
In forensische middens wordt
het empathiemodel van Marshall, Hudson, Jones en Fernandez (1995) veel
gehanteerd. Volgens deze auteurs bestaat
empathie uit vier componenten : 1)
herkenning van de gevoelstoestand van de ander ; 2) vaardigheid om de wereld te bekijken
vanuit het standpunt van de ander ; 3)
vaardigheid om de gevoelstoestand van de ander te repliceren ; en 4) een gedragsverandering in de richting
van de ander. Het model is echter nooit
op zijn deugdelijkheid getest, omdat er geen accurate meetinstrumenten
bestaan. Inhoudelijk is er ook kritiek
gekomen. Twee belangrijke argumenten
zijn dat empathie in een forensische context niet enkel gaat om de
gevoelswereld van de ander, maar ook om het aanvoelen van en rekening houden
met zijn leefsituatie en zijn context.
Daarenboven gaat empathie in een delictcontext niet enkel om de actuele
gevoelens van de ander, maar ook om het kunnen voorspellen van en gepast
reageren op geanticipeerde reacties.
Worden algemene
empathietekorten niet gevonden, dan zijn er wel onderzoekers die specifieke
tekorten beschrijven : seksuele
delinquenten voelen minder empathie ten aanzien van slachtoffers van het
delicttype dat ze zelf gepleegd hebben en nog minder ten aanzien van hun persoonlijke
slachtoffers. Brown, Harkins en Beech
geven een overzicht van deze studies, maar besluiten dat het toch onduidelijk
blijft welke bijdrage specifieke slachtoffergerichte empathiebevordering levert
die aan het einde van de therapie nog een duidelijk verschil maakt. Opvallend is dat plegers zelf verwachten dat
empathiebevordering deel zal uitmaken van een therapieprogramma en dat ze het
een gemis vinden, indien dat niet het geval is.
Desondanks wijzen alle grote overzichtsstudies uit dat empathietekorten
geen risicofactor op recidive zijn (Hanson & Bussière, 1996 en 1998, Hanson
en Morton-Bourgon, 2004 en 2005). Wat nu
?
Brown, Harkins en Beech
waren in de gelegenheid om data uit de jaren negentig te analyseren van 67 plegers die een
ambulante en 100 plegers die een penitentiaire therapie gevolgd hadden. Van alle plegers waren er voor-en-na-metingen
wat algemene (Interpersonal Reactivity Index van Davis) en
slachtofferspecifieke empathie (Victim Empathy Scale van Beckett & Fisher). Deze empathiescores konden worden vergeleken
met een algemene therapie-evolutie-index (voor een berekening zie het artikel),
een risicotaxatiemeting (in Engeland wordt hiervoor veelal de Risk Matrix 2000
gebruikt) en de feitelijke recidivecijfers zoals ze uit het strafregister
konden gehaald worden (met een gemiddelde opvolgingstijd van 10 jaar).
Wat
leren we hieruit ?
Brown, Harkins en Beech
komen op basis van hun onderzoek tot een hele rij besluiten. Een overzicht :
* seksuele delinquenten hebben
als groep geen tekorten in algemene empathische vaardigheden. Wel vertonen ze tekorten in empathie voor hun
slachtoffers, maar het is niet duidelijk waaraan dat ligt. Is dat een zuiver empathietekort ? Of is dat het gevolg van hun cognitieve
denkfouten en minimaliseringen ? Wie
zijn gedrag goedpraat en slachtofferschap minimailiseert, hoeft ook geen
empathie te hebben … Misschien is dit
gewoon “normaal” ?
* Algemene empathische
vaardigheden hebben geen invloed op de evolutie-index aan het einde van de
therapie en verbeteringen in algemene empathievaardigheden leiden niet tot
recidivebeperking. Beter leren omgaan
met eigen problemen en met tegenspoed helpen wel om empathie voor anderen op
peil te houden.
* Slachtofferempathie wordt
positief beïnvloed door therapie en correleert wel met de
therapie-evolutie-index. Meer oog
krijgen voor gevolgen voor de slachtoffers gaat dus hand in hand met andere
positieve veranderingen door therapie.
* Veranderen door therapie
drukt wel het recidivegevaar. Hoe hoger
de evolutie-index hoe meer het recidiverisico daalt ten opzichte van het
verwachte risico zoals berekend door de taxatielijst (RM-2000). Het is echter niet duidelijk welke elementen
in de evolutie-index hier de doorslag geven en of slachtofferempathie daar een
van is.
* Opvallend is nog dat er
delinquenten zijn bij wie de slachtofferempathie daalt doorheen de
therapie. Na afloop van de therapie
scoren ze slechter dan voordien.
Daarenboven blijkt dit een groep te zijn met een verhoogd recidiverisico. Het is niet duidelijk wat tot de
verslechtering in empathie bijdraagt. Ervaren ze therapie als straf ? Raken ze verbitterd door de gang van zaken en
nemen ze dit hun slachtoffers kwalijk ?
Hier is meer onderzoek nodig.
Maar het draagt bij tot het inzicht dat onzorgvuldige therapie ook
schade kan aanrichten.
Interessant ten slotte is
het onderzoek van een co-auteur (Brown & Walker, 2013) waaruit blijkt dat
“doorsneeburgers” vergelijkbare strategieën hebben om via “excuses” en
“goedpraters” buitenechtelijke relaties voor zichzelf te rechtvaardigen. Hoewel deze burgers gewoon gemiddeld scoren
op empathische vaardigheden, konden ze hun inlevingsvermogen ten opzichte van
hun levenspartner even “gericht” opzijzetten.
Brown, Harkins en Beech
besluiten hieruit dat empathie geen persoonlijkheidseigenschap is, maar een
vaardigheid die kan ingezet worden afhankelijk van de context, de situatie en
de betrokken personen. Nieuw is dit
niet. De auteurs verwijzen naar
onderzoek van het “omstaandersfenomeen” waarbij empathisch reageren van heel
wat factoren afhankelijk blijkt te zijn (situatie, aantal omstaanders, relatie
tot het slachtoffer,....)
Wat
zijn de gevolgen voor therapie ?
Empathie is geen
persoonseigenschap, maar een proces dat doorlopen wordt en waarbij keuzes
gemaakt worden. De laatste stap is
empathisch gedrag. Maar wat gebeurt
daartussen ? Hersenwetenschappers houden
zich daarmee bezig (zie bv. Laurie Carr en collega’s, 2003 ) en hebben het over
een hersengebiedje dat insula heet en dat doorgeefluik fungeert tussen
spiegelneuronen (bijvoorbeeld een emotionele gezichtsuitdrukking imiteren),
geheugen (“toen mijn oma doodging was ik verdrietig”) en planning (“ik zal maar
eens bellen”). Empathisch gedrag volgt dus uit een integratie van verschillende
informaties. Ook uit het
autisme-onderzoek komen interessante empathie-inzichten. De Britse psychologen Victoria Southgate en
Antonia F. de C. Hamilton vonden dat autisten wel empathisch kunnen reageren,
indien hen dat expliciet opgedragen wordt.
Empathie is een keuze en voor autisten ligt die keuze omwille van andere
redenen niet spontaan voor de hand.
Barnett en Mann (2013)
stellen daarom een empathiemodel voor waarbij de vier stappen van Marshall en
collega’s (zie hoger) enerzijds verruimd worden met meer strategische
overwegingen en anderzijds afgezonderd word van empathisch gedrag. Dit levert vijf empathiecomponenten op : het standpunt van de ander kunnen innemen ;
de vaardigheid om emotioneel met de ander te kunnen meevoelen ; de overtuiging
dat de ander recht heeft op medeleven en respect en dat ook waard is ; adequaat
met eigen noden en tegenspoed om kunnen gaan ; en ten slotte nog
contextfactoren (bv aanwezigheid van anderen).
Daarnaast stellen deze auteurs dat empathie voorhanden kan zijn en dat
empathisch gedrag toch nog gehinderd kan worden door andere factoren, namelijk
factoren die bekend zijn uit de seksueledelinquentenliteratuur : bv. seksuele preoccupatie, procriminele
denkschema’s over kinderen en seks, vijandigheidsgedachten, gebrekkige of
geseksualiseerde oplossingsvaardigheden, enzovoort ...
Conclusie
Empathie is een complex
proces waarbij verschillende componenten gecombineerd worden. Het is geen persoonseigenschap die steeds
gelijkmatig voorhanden is. Keuzemomenten
en contextinvloeden spelen een belangrijke rol. Het inbrengen van slachtofferstandpunten
en aandacht besteden aan gevolgen voor slachtoffers zijn en blijven belangrijk
in dadertherapie. Daders verwachten dat
dit gebeurt en het helpt hen om de focus te houden in therapie. Of dit betekent dat empathische vooruitgang
absoluut moet geboekt worden en empathiebevordering een sleutel tot
therapeutisch succes is, blijft onduidelijk.
Voorlopig is de conclusie eerder dat voorzichtigheid geboden is. Het zou kunnen dat hoe meer nadruk op
slachtofferempathie gelegd wordt, hoe groter het risico wordt dat cliënten
sociaal wenselijk gaan reageren. En een
kleine subgroep wordt er misschien zelfs gevaarlijker door.
De “gewone” therapeutische
doelstellingen dragen er in ieder geval reeds toe bij om blokkades op te heffen
die ervoor zorgen dat empathie niet in empathisch gedrag wordt omgezet. Het lijkt daarom een veilige conclusie om te
stellen dat niet empathiebevordering als zodanig voorop moet staan maar
bevordering van empathisch gedrag.
Hoofdartikel : Brown,
S., L. Harkins & A. Beech (2012).
General and Victim-Specific Empathy: Associations with Actuarial Risk,
Treatment Outcome and Sexual Recidivism.
Sexual Abuse: a Journal of
Research and Treatment, 24(5): 411-430
Literatuur :
Barnett,
G.D. & R.E. Mann (2013). Cognition,
empathy, and sexual offending. Trauma, Violence Abuse, 14(1): 22-33.
Carr,L.,
M. Iacoboni, M-C. Dubeau, J.C. Mazziotta & G.L. Lenzi (2003). Neural mechanisms of empathy in humans: A
relay from neural systems for imitation to limbic areas. PNAS,
100(9): 5497-5502
Hanson,
R. K., & Bussière, M. T. (1996). Predictors
of sexual offender recidivism: A meta-analysis. (User Report 96-04).
Ottawa:Department of the Solicitor General of Canada.
Hanson,
R. K. & M.T. Bussière (1998).
Predicting relapse: A meta-analysis of sexual offender recidivism
studies. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66(2): 348-362.
Hanson,
R. K. & K. Morton-Bourgon (2004).
Predictors of sexual recidivism: An updated meta-analysis (User report No.
2004-02). Ottawa, ON: Public Safety and Emergency Preparedness Canada.
Hanson,
R. K., & Morton-Bourgon, K. (2005).
The characteristics of persistent sexual offenders: A meta-analysis of
recidivism studies. Journal of Consulting and Clinical
Psychology, 73: 1154-1163.
Mann,
R.E. & G.D. Barnett (2012). Victim
Empathy Intervention With Sexual Offenders: Rehabilitation, Punishment, or
Correctional Quackery? Sexual Abuse: a Journal of Research and
Treatment, Published online before print August 22, 2012
Marshall,
W.L., S.M. Hudson, R. Jones & Y.M. Fernandez (1995). Empathy in sex offenders. Clinical Psychology Review, 15: 99-113.
Philipse,
M.W.G. (2005). Predicting criminal
recidivism. Empirical studies and clinical practice in forensic psychiatry.
Proefschrift. Nijmegen: Radboud Universiteit.
Prinz,
J. (2011a). Against empathy. The
Southern Journal of Philosophy (Special Issue: Empathy and Ethics), 49:
214–233
Prinz,
J. (2011b). Is empathy necessary for
morality. In: P. Goldie & A. Coplan
(Eds), Empathy: Philosophical and
Psychological Perspectives (pp 211-229).
Oxford: Oxford University Press
Southgate,
V. & A.F. de C. Hamilton (2008).
Unbroken mirrors: Challenging a theory of Autism. Trends
in Cognitive Sciences, 12(6): 225-229
Walker,
K. & S.J. Brown (2013). Non sex
offenders display distorted thinking and have empathy deficits too: A thematic
analysis in non-offender cognitions and application of empathy. Journal
of Sexual Aggression, in press