inzichten uit het recente wetenschappelijk onderzoek toegankelijk gemaakt voor een professioneel en geïnteresseerd publiek

I.T.E.R.-Nieuwsbrief Volume 2 (1-winter), februari 2013

I.T.E.R.-Nieuwsbrief Volume 2 (1-winter), februari 2013


Empathiebevordering bij seksuele delinquenten

Connie Naulaerts
Els Van Daele
Kris Vanhoeck


Inleiding
Is seksueel misbruik een empathiedelict ?  Denken seksuele delinquenten enkel aan hun eigen plezier en missen ze empathische vermogens om juist te kunnen inschatten welke schade ze hun slachtoffers toebrengen ?  Intuïtief zouden we denken dat dit juist is.  Empathietraining maakt dan ook deel uit van vele zo niet alle gespecialiseerde therapieprogramma’s.  Het hoort ook bij de vier basisdoelstellingen die in de naam I.T.E.R. verborgen zitten.  Maar verdient empathiebevordering wel die centrale plaats ? 


Vraagstelling
Empathie maakt je meer bewust van andermans gevoelens en leed, maar uit onderzoek blijkt niet eenduidig of het je ook motiveert om moreel te handelen.  In de beroemde Milgram-experimenten voelden de proefpersonen vaak erg mee met de persoon die ze elektroshocks moesten toedienen.  Sommigen werden er angstig van, maar toch drukten ze op de knop “omdat een wetenschapper in een laboratoriumjas het hen opdroeg”.  Jesse Prinz (2011a en b), filosoof aan de City University van New York, besluit uit een literatuurstudie dat de band tussen empathie en moreel gedrag zwak is.  Moreel gedrag wordt veel sterker bepaald door principes en overtuigingen die met je identiteit verbonden zijn.  En net daar kan het misgaan bij seksuele delinquenten.

In een recent artikel vragen Ruth Mann en Georgia Barnett (2012) meer onderzoek.  Een dader wordt geacht over slachtofferempathie te beschikken, wanneer hij cognitief en emotioneel de ervaring van het slachtoffer van zijn seksueel misdrijf kan begrijpen.  De meeste behandelprogramma's besteden veel tijd aan het ontwikkelen van slachtofferempathie.  De auteurs bespreken een hele reeks studies die nochtans suggereren dat werken aan slachtofferempathie niet bijdraagt tot recidivereductie, of zelfs in sommige gevallen schadelijk kan zijn.  Anderzijds blijkt dan weer dat plegers zelf verwachten dat gevolgen voor slachtoffers uitgebreid aan bod komen in hun therapie en dat ze over dat onderdeel na de therapie ook erg tevreden zijn.  De auteurs concluderen dat er voorlopig geen wetenschappelijke onderbouw is om slachtofferempathie een centrale plaats in dadertherapie te geven, gelet op de zwakke empirische bewijsvoering en het ontbreken van een coherent theoretisch model van verandering.  Ze besluiten dat meer gericht onderzoek nodig is. 

Artikel :  Sarah Brown, Leigh Harkins en Anthony Beech.  General and Victim-Specific Empathy: Associations with Actuarial Risk, Treatment Outcome and Sexual Recidivism.

Al sinds de vroege jaren zeventig wordt empathiebevordering door pionier Gene Abel als een essentiële therapiecomponent naar voor geschoven.  In 1996 noteert die andere zwaargewicht Bill Marshall dat bijna alle beschreven therapieprogramma’s een empathiecomponent hebben.  De auteurs verwijzen naar heel wat algemene therapeutische literatuur waaruit blijkt dat empathie prosociaal gedrag bevordert.  Wie de gevoelens van anderen leert waar te nemen en naar waarde weet te schatten, zal veel minder snel anderen nadeel berokkenen.  Wanneer seksuele delinquenten inderdaad de schade bij slachtoffers onderschatten, is het echter nog de vraag of dit aan empathiegebrek ligt.  Misschien ligt het aan denkfouten en procriminele denkschema’s ? 

Een algemeen empathietekort wordt bij plegers van seksueel misbruik niet gevonden.  Bij 25 gepubliceerde studies zijn er slechts 6 die vinden dat zedenplegers als groep lager scoren op empathie dan de gemiddelde burger.  Probleem is echter hoe we empathie meten ?  Is empathie wel een vaardigheid die kan gemeten worden ?  Is empathie een algemene eigenschap die iemand permanent en onveranderd ter beschikking staat ?  Of is empathie afhankelijk van de context en de belangen die op het spel staan ?  Martien Philipse (2005) vond in zijn doctoraatsstudie zelfs aanwijzingen dat klinische indrukken van de behandelaar een omgekeerd verband hebben met terugvalrisico: hoe empathischer de clinicus de patiënt inschat, des te groter de kans dat deze recidiveert. Dit contra-intuïtieve verband is mogelijk te verklaren door doelbewust, manipulatief toneelspel van de patiënt die weet dat een empathische uitstraling zijn kans op meer vrijheden vergroot.

In forensische middens wordt het empathiemodel van Marshall, Hudson, Jones en Fernandez (1995) veel gehanteerd.  Volgens deze auteurs bestaat empathie uit vier componenten :  1) herkenning van de gevoelstoestand van de ander ;  2) vaardigheid om de wereld te bekijken vanuit het standpunt van de ander ;  3) vaardigheid om de gevoelstoestand van de ander te repliceren ;  en 4) een gedragsverandering in de richting van de ander.  Het model is echter nooit op zijn deugdelijkheid getest, omdat er geen accurate meetinstrumenten bestaan.  Inhoudelijk is er ook kritiek gekomen.  Twee belangrijke argumenten zijn dat empathie in een forensische context niet enkel gaat om de gevoelswereld van de ander, maar ook om het aanvoelen van en rekening houden met zijn leefsituatie en zijn context.  Daarenboven gaat empathie in een delictcontext niet enkel om de actuele gevoelens van de ander, maar ook om het kunnen voorspellen van en gepast reageren op geanticipeerde reacties. 

Worden algemene empathietekorten niet gevonden, dan zijn er wel onderzoekers die specifieke tekorten beschrijven :  seksuele delinquenten voelen minder empathie ten aanzien van slachtoffers van het delicttype dat ze zelf gepleegd hebben en nog minder ten aanzien van hun persoonlijke slachtoffers.  Brown, Harkins en Beech geven een overzicht van deze studies, maar besluiten dat het toch onduidelijk blijft welke bijdrage specifieke slachtoffergerichte empathiebevordering levert die aan het einde van de therapie nog een duidelijk verschil maakt.  Opvallend is dat plegers zelf verwachten dat empathiebevordering deel zal uitmaken van een therapieprogramma en dat ze het een gemis vinden, indien dat niet het geval is.  Desondanks wijzen alle grote overzichtsstudies uit dat empathietekorten geen risicofactor op recidive zijn (Hanson & Bussière, 1996 en 1998, Hanson en Morton-Bourgon, 2004 en 2005).  Wat nu ?

Brown, Harkins en Beech waren in de gelegenheid om data uit de jaren negentig  te analyseren van 67 plegers die een ambulante en 100 plegers die een penitentiaire therapie gevolgd hadden.  Van alle plegers waren er voor-en-na-metingen wat algemene (Interpersonal Reactivity Index van Davis) en slachtofferspecifieke empathie (Victim Empathy Scale van Beckett & Fisher).  Deze empathiescores konden worden vergeleken met een algemene therapie-evolutie-index (voor een berekening zie het artikel), een risicotaxatiemeting (in Engeland wordt hiervoor veelal de Risk Matrix 2000 gebruikt) en de feitelijke recidivecijfers zoals ze uit het strafregister konden gehaald worden (met een gemiddelde opvolgingstijd van 10 jaar).


Wat leren we hieruit ?
Brown, Harkins en Beech komen op basis van hun onderzoek tot een hele rij besluiten.  Een overzicht :
*  seksuele delinquenten hebben als groep geen tekorten in algemene empathische vaardigheden.  Wel vertonen ze tekorten in empathie voor hun slachtoffers, maar het is niet duidelijk waaraan dat ligt.  Is dat een zuiver empathietekort ?  Of is dat het gevolg van hun cognitieve denkfouten en minimaliseringen ?  Wie zijn gedrag goedpraat en slachtofferschap minimailiseert, hoeft ook geen empathie te hebben …  Misschien is dit gewoon “normaal” ?
*  Algemene empathische vaardigheden hebben geen invloed op de evolutie-index aan het einde van de therapie en verbeteringen in algemene empathievaardigheden leiden niet tot recidivebeperking.  Beter leren omgaan met eigen problemen en met tegenspoed helpen wel om empathie voor anderen op peil te houden.
*  Slachtofferempathie wordt positief beïnvloed door therapie en correleert wel met de therapie-evolutie-index.  Meer oog krijgen voor gevolgen voor de slachtoffers gaat dus hand in hand met andere positieve veranderingen door therapie. 
*  Veranderen door therapie drukt wel het recidivegevaar.  Hoe hoger de evolutie-index hoe meer het recidiverisico daalt ten opzichte van het verwachte risico zoals berekend door de taxatielijst (RM-2000).  Het is echter niet duidelijk welke elementen in de evolutie-index hier de doorslag geven en of slachtofferempathie daar een van is.
*  Opvallend is nog dat er delinquenten zijn bij wie de slachtofferempathie daalt doorheen de therapie.  Na afloop van de therapie scoren ze slechter dan voordien.  Daarenboven blijkt dit een groep te zijn met een verhoogd recidiverisico.  Het is niet duidelijk wat tot de verslechtering in empathie bijdraagt.  Ervaren ze therapie als straf ?  Raken ze verbitterd door de gang van zaken en nemen ze dit hun slachtoffers kwalijk ?  Hier is meer onderzoek nodig.  Maar het draagt bij tot het inzicht dat onzorgvuldige therapie ook schade kan aanrichten.

Interessant ten slotte is het onderzoek van een co-auteur (Brown & Walker, 2013) waaruit blijkt dat “doorsneeburgers” vergelijkbare strategieën hebben om via “excuses” en “goedpraters” buitenechtelijke relaties voor zichzelf te rechtvaardigen.  Hoewel deze burgers gewoon gemiddeld scoren op empathische vaardigheden, konden ze hun inlevingsvermogen ten opzichte van hun levenspartner even “gericht” opzijzetten. 

Brown, Harkins en Beech besluiten hieruit dat empathie geen persoonlijkheidseigenschap is, maar een vaardigheid die kan ingezet worden afhankelijk van de context, de situatie en de betrokken personen.  Nieuw is dit niet.  De auteurs verwijzen naar onderzoek van het “omstaandersfenomeen” waarbij empathisch reageren van heel wat factoren afhankelijk blijkt te zijn (situatie, aantal omstaanders, relatie tot het slachtoffer,....)


Wat zijn de gevolgen voor therapie ?
Empathie is geen persoonseigenschap, maar een proces dat doorlopen wordt en waarbij keuzes gemaakt worden.  De laatste stap is empathisch gedrag.  Maar wat gebeurt daartussen ?  Hersenwetenschappers houden zich daarmee bezig (zie bv. Laurie Carr en collega’s, 2003 ) en hebben het over een hersengebiedje dat insula heet en dat doorgeefluik fungeert tussen spiegelneuronen (bijvoorbeeld een emotionele gezichtsuitdrukking imiteren), geheugen (“toen mijn oma doodging was ik verdrietig”) en planning (“ik zal maar eens bellen”). Empathisch gedrag volgt dus uit een integratie van verschillende informaties.   Ook uit het autisme-onderzoek komen interessante empathie-inzichten.  De Britse psychologen Victoria Southgate en Antonia F. de C. Hamilton vonden dat autisten wel empathisch kunnen reageren, indien hen dat expliciet opgedragen wordt.  Empathie is een keuze en voor autisten ligt die keuze omwille van andere redenen niet spontaan voor de hand. 

Barnett en Mann (2013) stellen daarom een empathiemodel voor waarbij de vier stappen van Marshall en collega’s (zie hoger) enerzijds verruimd worden met meer strategische overwegingen en anderzijds afgezonderd word van empathisch gedrag.  Dit levert vijf empathiecomponenten op :  het standpunt van de ander kunnen innemen ; de vaardigheid om emotioneel met de ander te kunnen meevoelen ; de overtuiging dat de ander recht heeft op medeleven en respect en dat ook waard is ; adequaat met eigen noden en tegenspoed om kunnen gaan ; en ten slotte nog contextfactoren (bv aanwezigheid van anderen).  Daarnaast stellen deze auteurs dat empathie voorhanden kan zijn en dat empathisch gedrag toch nog gehinderd kan worden door andere factoren, namelijk factoren die bekend zijn uit de seksueledelinquentenliteratuur :  bv. seksuele preoccupatie, procriminele denkschema’s over kinderen en seks, vijandigheidsgedachten, gebrekkige of geseksualiseerde oplossingsvaardigheden, enzovoort ... 


Conclusie
Empathie is een complex proces waarbij verschillende componenten gecombineerd worden.  Het is geen persoonseigenschap die steeds gelijkmatig voorhanden is.  Keuzemomenten en contextinvloeden spelen een belangrijke rol. Het inbrengen van slachtofferstandpunten en aandacht besteden aan gevolgen voor slachtoffers zijn en blijven belangrijk in dadertherapie.  Daders verwachten dat dit gebeurt en het helpt hen om de focus te houden in therapie.  Of dit betekent dat empathische vooruitgang absoluut moet geboekt worden en empathiebevordering een sleutel tot therapeutisch succes is, blijft onduidelijk.  Voorlopig is de conclusie eerder dat voorzichtigheid geboden is.  Het zou kunnen dat hoe meer nadruk op slachtofferempathie gelegd wordt, hoe groter het risico wordt dat cliënten sociaal wenselijk gaan reageren.  En een kleine subgroep wordt er misschien zelfs gevaarlijker door. 

De “gewone” therapeutische doelstellingen dragen er in ieder geval reeds toe bij om blokkades op te heffen die ervoor zorgen dat empathie niet in empathisch gedrag wordt omgezet.  Het lijkt daarom een veilige conclusie om te stellen dat niet empathiebevordering als zodanig voorop moet staan maar bevordering van empathisch gedrag.


Hoofdartikel :  Brown, S., L. Harkins & A. Beech (2012).  General and Victim-Specific Empathy: Associations with Actuarial Risk, Treatment Outcome and Sexual Recidivism.  Sexual Abuse: a Journal of Research and Treatment, 24(5): 411-430


Literatuur :
Barnett, G.D. & R.E. Mann (2013).  Cognition, empathy, and sexual offending.  Trauma, Violence Abuse, 14(1): 22-33.

Carr,L., M. Iacoboni, M-C. Dubeau, J.C. Mazziotta & G.L. Lenzi (2003).  Neural mechanisms of empathy in humans: A relay from neural systems for imitation to limbic areas.  PNAS, 100(9): 5497-5502

Hanson, R. K., & Bussière, M. T. (1996). Predictors of sexual offender recidivism: A meta-analysis. (User Report 96-04). Ottawa:Department of the Solicitor General of Canada.

Hanson, R. K. & M.T. Bussière (1998).  Predicting relapse: A meta-analysis of sexual offender recidivism studies.  Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66(2): 348-362.

Hanson, R. K. & K. Morton-Bourgon (2004). Predictors of sexual recidivism: An updated meta-analysis (User report No. 2004-02). Ottawa, ON: Public Safety and Emergency Preparedness Canada.

Hanson, R. K., & Morton-Bourgon, K. (2005).  The characteristics of persistent sexual offenders: A meta-analysis of recidivism studies.  Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73: 1154-1163.

Mann, R.E. & G.D. Barnett (2012).  Victim Empathy Intervention With Sexual Offenders: Rehabilitation, Punishment, or Correctional Quackery?  Sexual Abuse: a Journal of Research and Treatment, Published online before print August 22, 2012

Marshall, W.L., S.M. Hudson, R. Jones & Y.M. Fernandez (1995).  Empathy in sex offenders. Clinical Psychology Review, 15: 99-113.

Philipse, M.W.G. (2005). Predicting criminal recidivism. Empirical studies and clinical practice in forensic psychiatry. Proefschrift. Nijmegen: Radboud Universiteit.

Prinz, J. (2011a).  Against empathy.  The Southern Journal of Philosophy (Special Issue: Empathy and Ethics), 49: 214–233

Prinz, J. (2011b).  Is empathy necessary for morality.  In: P. Goldie & A. Coplan (Eds), Empathy: Philosophical and Psychological Perspectives (pp 211-229).  Oxford: Oxford University Press

Southgate, V. & A.F. de C. Hamilton (2008).  Unbroken mirrors: Challenging a theory of Autism.  Trends in Cognitive Sciences, 12(6): 225-229

Walker, K. & S.J. Brown (2013).  Non sex offenders display distorted thinking and have empathy deficits too: A thematic analysis in non-offender cognitions and application of empathy.  Journal of Sexual Aggression, in press