Screeningprocedures
voor vrijwilligers die met kinderen werken
Els
Van Daele
Kris
Vanhoeck
inleiding
Een scoutsleider kijkt
kinderporno. Een sporttrainer betast
kinderen. Een oppasser stuurt seksueel
getinte berichten. Hoe kunnen we kinderen
beschermen tegen personen die gezag hebben over hen ? Verenigingen en organisaties die activiteiten
voor kinderen aanbieden, moeten ervoor zorgen dat kinderen correct opgevangen
worden en in ieder geval niet seksueel misbruikt worden. Maar hoe moeten ze dat doen ? Moeten ze alle kandidaten grondig screenen
? In deze Nieuwsbrief komt enkel het
screenen van vrijwilligers aan bod.
Uiteraard moet er ook nagedacht worden over het screenen van
beroepskrachten die met kinderen werken.
vraagstelling
In het Verenigd Koninkrijk
startte de bezorgdheid over screeningprocedures in 2002 na de moord op twee
jonge meisjes. De moordenaar bleek al
acht keer in beeld te zijn gekomen voor
seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar was nog nooit
veroordeeld. Hij had dus een blanco
strafblad en kon op basis daarvan aan de slag in de school van de twee meisjes
als huismeester.
In een eerste reactie (in 2004)
stelde een commissie een register voor waarin iedereen zich moet inschrijven
die met kinderen wil werken. Al snel
werd dit idee “als overreactie” afgevoerd, omdat het goedbedoelende
vrijwilligers zou afschrikken om zich nog kandidaat te stellen. In 2010 werd een alternatief plan van kracht
: organisaties die iemand willen toelaten om in een “regulated activity” met
kinderen te werken, moeten kandidaten checken bij het Criminal Record
Bureau. Onder “regulated” worden
activiteiten verstaan die veelvuldig plaatsvinden, uitgevoerd worden in een
welomschreven functie en verantwoordelijkheid over kinderen of kwetsbare
volwassenen inhouden. Probleem is
echter dat de meerderheid van misbruikfeiten op kinderen gepleegd worden door
zogenaamde “first offenders”, personen zonder strafblad dus (Smallbone &
Wortley, 2004). Enkel screenen aan de
hand van het strafblad helpt dus niet veel.
Shelley Price, Karl Hanson en Luca Tagliani
(2013). Screening procedures in the
United Kingdom for positions of trust with children.
Price, Hanson en Tagliani
vertrekken van een ambitieus opzet. Ze
willen de context beschrijven waarbinnen screeningprocedures gepast en
aangewezen zijn, ze willen de wetenschappelijk literatuur doornemen en ze
willen de huidige screeningpraktijk in het Verenigd Koninkrijk in kaart
brengen. Maar ze moeten in het begin van
hun artikel al direct op de rem gaan staan :
63% van alle volwassenen geeft aan de afgelopen twaalf maanden
professioneel (38%) of informeel (25%) op een of andere wijze in een
gezagsrelaties ten opzichte van kinderen of van kwetsbare volwassenen te hebben
gestaan. Onbegonnen werk natuurlijk om
die allemaal te screenen, en de vraag is of het wenselijk zou zijn.
Het willen screenen van
kandidaten gaat uit van een aantal veronderstellingen. Ten eerste dat het niet voldoende is om zich
te baseren op een strafblad. Ten tweede
dat er factoren zijn die het risico verhogen dat iemand misbruik op kinderen
zou kunnen plegen en dat deze factoren
meetbaar zijn. Ten derde dat deze
risicofactoren niet samenvallen met algemene criteria die bij
sollicitatieprocedures nagegaan worden.
En ten vierde dat personen met risicofactoren hun intenties niet eerlijk
kenbaar zullen maken. Risicofactoren
zijn echter vooral onderzocht en beschreven om TERUGvalrisico te voorspellen
(zie bv. Veen & de Ruiter, 2005).
Het is dus aangewezen om heel voorzichtig te zijn met het gebruik van
risicofactoren bij screening van personen die niet bekend zijn bij Justitie.
De National Society for the
Prevention of Cruelty to Children publiceerde een “Value-based Interviewing” of
VBI-procedure om op een gestandaardiseerde wijze naar attitudes en waarden te
peilen van personen die met kinderen willen werken (Erooga, 2009). In het vrijwilligerswerk wordt aangeraden de
10 stappen te gebruiken die in 2001 reeds in Canada uitgewerkt werden
(Volunteer Canada, 2012) :
1. werk een sollicitatieprocedure
uit
2. bepaal de risico’s die aan
de functie verbonden zijn
3. formuleer een nauwkeurige
functie-omschrijving
4. gebruik een
sollicitatieformulier
5. doe sollicitatie-interviews
6. ga opgegeven referenties na
7. check het strafregister
8. voorzie inwerktijd en
opleiding
9. bouw supervisie en
evaluaties in
10. doe navraag bij de kinderen en andere
deelnemers
De Engelse
vrijwilligersorganisatie nam deze 10 stappen over en twijfelde er alleen aan om
op plaats negen nog een stap toe te voegen, namelijk “ga op huisbezoek”.
Price, Hanson en Tagliani
gingen na of organisaties met functies waar “veelvuldig met kinderen vanuit een
gezagspositie gewerkt wordt” een screeningprocedure gebruiken. 20 grote organisaties werden bevraagd die in
totaal met vele duizenden vrijwilligers werken.
Het resultaat verraste de onderzoekers niet : screeningprocedures waren enkel
gebaseerd op “buikgevoel” en consultatie van het strafblad.
Wat
leren we hieruit ?
Er bestaat geen simpele en
betrouwbare screeningprocedure en al helemaal geen procedure met enkele vragen
die eenvoudigweg afgevinkt moeten worden.
Er is geen theorie die een sluitend verklaringsmodel biedt waarom de ene
mens met een bepaalde set van karakteristieken een pleger wordt en een andere
niet. Uit alle onderzoek komt
integendeel naar voor hoe divers plegers zijn en hoe verschillend het pad kan
zijn dat elkeen volgt tot aan zijn feiten.
Price, Hanson en Tagliani
stellen zich daarom de vraag of een screening voor het risico op
seksueelmisbruikgedrag wel iets extra moet zijn bovenop een noodzakelijke
sollicitatieprocedure die toch moet gebeuren.
Ze maken een overzicht van de literatuur over risicofactoren op seksueel
grensoverschrijdend gedrag en bakenen vijf domeinen af die in een sollicitatieprocedure
best aan bod komen :
- Emotionele congruentie, door
David Finkelhor ooit gedefinieerd als de neiging om een overdreven interesse en
emotionele band te hebben met de kinderwereld ;
- roekeloosheid, sensatiezucht
als algemene risicofactor voor grenzeloos gedrag ;
- goedpraten van seksuele relaties
tussen volwassenen en kinderen ;
- tekortkomingen in
pedagogische vaardigheden en zorgzaamheid (vaak gelinkt aan een traumatisch
verleden, autoriteitsproblemen, gebrek aan goede rolmodellen) ;
- problematische zelfregulatie
(omgang met emoties, ook seksuele gevoelens).
De vraag blijft hoe deze
domeinen best gemeten worden. Goede
valide meetinstrumenten zijn er niet of zijn omslachtig in gebruik. Een goede sollicitatie- en evaluatieprocedure
zijn dus belangrijk. Deze vijf
probleemgebieden kunnen dan best gewoon in de standaardprocedure opgenomen en
rechtstreeks bevraagd worden. Naarmate
een vrijwilligersfunctie gezagsvoller en verantwoordelijker is enerzijds en de
kinderen over wie het gaat kwetsbaarder zijn anderzijds, zijn deze domeinen
extra van belang. Ook bij de inwerk- en
proeftijd kan er aandacht naar uitgaan.
gevolgen
voor therapie
De
scoutsleider die naar kinderporno kijkt, de sporttrainer die kinderen betast en
de oppasser die seksueel getinte berichten stuurt, komen nu in de hulpverlening
terecht, nadat ze feiten gepleegd hebben en gepakt werden. Preventieve therapie kan enkel werken bij
mensen die zelf een probleem ervaren en eronder lijden (aandrang, fantasieën,
impulsregulatie) (Vanhoeck, Wanzeele & Gykiere, 2012). Dit komt nog steeds niet zo vaak voor. De meesten vinden pas de weg, nadat er feiten
aan het licht gekomen zijn. Vaak blijkt
dan dat er al eerder signalen en half-onschuldige incidenten geweest
waren. Probleem is dat de drempel naar
preventieve hulpverlening zo hoog ligt (“ik ben toch geen pedofiel!”), dat de
stap niet gezet wordt. Een goede
inwerkperiode met een coach die ook voor de vijf probleemgebieden aandacht heeft (en niet enkel met de bril
van misbruikdetectie op), zou deze vroege signalen wel kunnen opvangen. Bedoeling daarvan mag zeker geen
“heksenjacht” zijn, maar dat iedereen er beter van wordt, de kinderen, de
organisatie en de kandidaat-vrijwilliger.
Het vertrekpunt moet toch blijven dat de samenleving blij is dat
vrijwilligers zich willen inzetten voor kinderen. Het is geen stap vooruit om iedereen met
wantrouwen te benaderen. Transparante
procedures zijn belangrijk, zoals voorgesteld in Canada. Seksueel misbruik is geen risico dat
geïsoleerd moet worden van andere problemen.
De vijf gedetecteerde probleemgebieden zijn zeker relevant, bekeken
vanuit een forensische praktijk. Maar ze
zijn relevant in het algemeen voor de omgang van een volwassen gezagsdrager met
kinderen die onder zijn toezicht staan.
conclusie
Organisaties die
vrijwilligers in contact brengen met kinderen hebben de ethische plicht om
ervoor te zorgen dat deze vrijwilligers opgewassen zijn tegen hun taak en dat
ze kinderen op een correcte manier benaderen.
Het risico op herhaling van misbruik inschatten is iets anders dan
kandidaat-vrijwilligers screenen bij wie geen vermoeden van probleemgedrag
bestaat. Toch is het goed dat
therapeuten uit hun praktijk berichten dat er geen simpele en eendimensionele
schema’s bestaan. De stap naar seksueel
misbruik vergt altijd een samenspel van verschillende elkaar versterkende
risicofactoren. Eén signaal uit het
rijtje van vijf probleemgebieden is niet genoeg.
Screening mag ook niet het
enige zijn dat een organisatie doet om kinderen te beschermen. Er wordt nog te veel gedacht dat kindermisbruik
iets is wat men diep verborgen in zich draagt en dat dan kan gedetecteerd
worden. Misbruikrisico kan ook ontstaan
en groeien, afhankelijk van veranderende levensomstandigheden. Aansluitend bij het idee van een coach
tijdens een inwerkperiode is het daarom meestal beter om in team te werken en
omgang zichtbaar te organiseren. Opnieuw
is “heksenjacht” of wantrouwen niet de bedoeling, maar een manier van werken
waar iedereen beter van wordt.
Organisaties moeten duidelijk maken waar ze voor staan en een ethische
code uitwerken. Daar hoort ook bij dat
er een transparante procedure moet zijn voor het geval er zich toch een
probleem voordoet.
Price,
S.A., R.K. Hanson & L. Tagliani (2013).
Screening procedures in the United Kingdom for positions of trust with
children. Journal of Sexual Aggression,
19(1): 17-31
Erooga, M. (2009). Towards
safer organisations: adults who pose a risk to children in the workplace and
implications for recruitment and selection. London: NSPCC.
Smallbone, S.W. & R.K. Wortley
(2004). Onset, persistence and versatility of offending among adult males
convicted of sexual offenses against children. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 16: 285-298.
Vanhoeck, K., W. Wanzeele & K.
Gykiere (2012). Geen-dader-worden: van
daderhulp naar daderpreventie. Psychopraktijk, 4: 16-19.
Veen, V.C. & C. de Ruiter (2005). De effectiviteit van behandeling bij seksuele
delinquenten: Een overzicht van de internationale literatuur. Justitiële Verkenningen, 31: 75-94.
Volunteer Canada (2012). The
sreening Handbook. Tools and resources for the voluntary sector. Ottawa: Volunteer Canada.
http://volunteer.ca/content/2012-screening-handbook