inzichten uit het recente wetenschappelijk onderzoek toegankelijk gemaakt voor een professioneel en geïnteresseerd publiek

I.T.E.R.-Nieuwsbrief Volume 1(winter), februari 2012

Risicotaxatie moet binnen een levenstraject beoordeeld worden



Kris Vanhoeck
Kim Gykiere


Inleiding
Risicotaxatie is de wetenschap van het voorspellen van het recidiverisico aan de hand van risicofactoren.  Tot nu toe werd daarvoor de procedure toegepast om een hele grote pool van delinquenten aan te leggen en dan te kijken welke risicofactoren de beste statistische voorspelling van recidive geven.  Maar is dit wel een goede methode ?  Volgen alle seksuele delinquenten eenzelfde levenstraject ?


Vraagstelling
Het is al langer een vaststaand feit in het criminologisch onderzoek dat statistische risicotaxatie beter scoort dan het klinische oordeel.  Het is niet flatterend voor therapeuten, maar in de risicobeoordeling van hun cliënten doen ze het niet veel beter dan toevalsniveau.  Dit  werd nog eens bevestigd in een Deense studie (Bengtson & Langström, 2007) waarbij   121 mannelijke zedenplegers ouder dan 18 jaar gemiddeld 16,4 jaar werden gevolgd.  Alle 121 waren in de periode 1978-1992 getest en behandeld.  Het klinisch oordeel van de therapeuten bleek de recidivekans totaal niet te voorspellen, noch voor seksuele recidive, noch voor ernstige seksuele recidive, noch voor alle seksuele en niet-seksuele gewelddadige recidive. 

De Static 99 is een actuariële risicotaxatielijst.  Actuarieel wil zeggen dat hij met objectieve dossiergegevens werkt (zie bijlage 1 voor een overzicht van de items).  Deze controlelijst bleek de drie recidivecriteria (nieuw zedenfeit, nieuw ernstig zedenfeit en nieuw niet-seksueel agressiefeit) wel significant te voorspellen.  Therapeuten hebben pogingen ondernomen om criteria te verzamelen die moeten toelaten om een “statistisch” Static-risico aan te passen aan de unieke situatie van elke concrete cliënt.  Campbell en DeClue (2010) vonden echter dat zo’n “aangepaste” voorspelling minder accuraat is dan de oorspronkelijk puur statistische voorspelling, omdat er tijdens de aanpassing weer klinische overwegingen gaan meespelen.

Actuariële taxatielijsten hebben hun deugdelijkheid bewezen.  Dat wil echter niet zeggen dat ze feilloos zijn.  Zo blijken ze vooral goed te werken in onderzoekssituaties waarin ervoor gezorgd wordt dat een dossier helemaal in orde is en er tijd is om alle vragen zorgvuldig te overlopen.  In de klinische praktijk is de tijd er niet altijd en vooral ook, is een dossier niet altijd volledig.  Boccaccini en collega’s (2012) vonden dat op basis van eenzelfde klinisch dossier de Static-vragen vaak verschillend worden gescoord. 

Bij actuariële vragenlijsten wordt dus een zo nauwkeurig mogelijk voorspelling gemaakt door heel veel dossiergegevens van duizenden delinquenten in één pot te steken.  Zo worden risicofactoren opgespoord en hoe meer risicofactoren aanwezig zijn, hoe groter de kans op recidive.  Statistisch gezien klopt dit.  In het individuele geval van de cliënt voor wie een voorspelling moet gemaakt worden, zijn er echter fouten mogelijk, bv. fouten die met de kwaliteit van het beschikbare dossier te maken kunnen hebben (Boccaccini e.a;, 2012).  En bijsturingen laten maken door de behandelaar die de cliënt goed kent, is ook geen oplossing (Campbelle en DeClue, 2010). 


Artikel :  Lussier, Tzoumakis, Cale & Amirault (2010).  Criminal Trajectories of Adult Sex Offenders and the Age Effect: Examining the Dynamic Aspect of Offending in Adulthood

Een voor de hand liggend probleem bij actuariële risicotaxatie is leeftijd.  De 96-jarige delinquent met veel misbruikfeiten op zijn kerfstok heeft nog steeds een hoog “statistisch recidiverisico”, omdat zijn dossiergegevens dezelfde gebleven zijn.  Aanpassing voor leeftijd is een eerste correctie die recent gebeurd is bij de STATIC-99  (zie Helmus, Thornton, Hanson & Babchiskin, 2011).  Ook bij seksuele delinquenten geldt de algemene criminologische vaststelling dat criminaliteit in de regel daalt vanaf de leeftijd van 35 à 45 jaar.

Toch klopt die regel niet voor alle seksuele delinquenten.  Lussier, Tzoumakis, Cale en Amirault (2010) vragen zich af of het wel juist is dat alle seksuele delin-quenten een gelijkaardig risicoparcours doorlopen waarbij risicofactoren zich opstapelen en stabiel blijven, tot ze met de leeftijd weer gaan dalen.  De litera-tuur over “desistance” laat zien dat veel delinquenten er ook in slagen om uit de delinquentie te stappen en een nieuw delictvrij leven op te bouwen (zie Laws & Ward, 2010) .  Wie zijn deze “desistors” en wat maakt dat ze er uitstap-pen ?  Volgens de klassieke actuariële risicotaxatie kunnen risicofactoren immers niet wegvallen en stapelen ze zich alleen maar op.   Lussier, Tzoumakis, Cale en Amirault zijn daarom binnen de grote groep van alle seksuele delinquenten op zoek gegaan naar typische recidivetrajecten, dus niet enkel wie recidiveert, maar ook wanneer recidiveert iemand en zitten er patronen in.

Voor de studie werd het delicttraject van 246 volwassen mannelijke seksuele delinquenten veroordeeld tussen 1994 en 1998 gevolgd.  De onderzoeks-populatie werd in één Canadese federale strafinrichting gerecruteerd.  De auteurs komen door statistische analyse tot de vaststelling dat niet zomaar van de criminele carrière van dé seksuele delinquent kan gesproken worden.  Ze vinden vier verschillende trajecten.

Een grote groep (56%) bestaat uit mannen met zeer weinig recidive gedurende de 12 tot 35 follow-upjaren.  Sommige mannen hadden nochtans veel feiten gepleegd en konden dus een hoog actuarieel risicoprofiel hebben. Maar na hun (laatste) veroordeling stopte het misbruik. De meeste van deze mannen waren veroordeeld voor kindermisbruik. 

Ten tweede is er een betrekkelijk grote groep (26%) plegers die de klassieke leeftijdscurve volgen.  Criminele feiten beginnen al in de adolescentie, pieken in de jongvolwassenheid en nemen geleidelijk af na 35 jaar.  Seksuele en niet-seksuele feiten komen samen voor en opvallend is dat seksuele feiten vaak wat later starten en ook langer aanhouden. Bij de groep zedenplegers ouder dan 60 jaar valt 90% onder dit recidiveschema. Tot middelbare leeftijd pleegden ze relatief weinig zedenfeiten maar meer algemene criminaliteitsfeiten. Wanneer die curve begint te dalen (rond 35-40 jaar) kwam bij hen de problematiek van zedenfeiten pas naar voor.

Een groep die door de actuariële lijsten totaal niet herkend wordt, zijn de zogenaamd “laatbloeiers” (10%)Deze groep volgt de klassieke leeftijdscurve niet en wordt pas op latere leeftijd (na 35 jaar) crimineel actief. Vaak gaan niet-seksuele feiten aan seksuele vooraf.  Deze groep heeft vaak adolescente meisjes als slachtoffer. 

En ten slotte een relatief kleine maar hardnekkige groep veelplegers (8%).  Deze groep komt overeen met wat criminologen soms hardleerse “criminelen voor het leven” noemen. Deze daders beginnen reeds in de adolescentie en lijken er nooit mee op te houden. Toch is er ook bij hen een daling van het aantal feiten vanaf middelbare leeftijd.




Wat leren we hieruit ?

Er blijkt niet zoiets te bestaan als dé criminele carrière waarbij risicofactoren in de dossiers kunnen opgezocht en opgeteld worden.  De hele groep van seksuele delinquenten kan opgedeeld worden in subgroepen die een verschillend delinquentietraject volgen.  De groep delinquenten die strikt het statistisch schema volgen waarvan de actuariële taxatielijsten uitgaan, is zelfs relatief beperkt.  Er is bijvoorbeeld een belangrijke groep die uit de delinquentie stapt en bij wie dit desistanceproces of uitstapproces verder onderzocht zou moeten worden. Wie zijn die uitstappers? Welke kenmerken hebben ze?  Maar er is evengoed een andere groep die wars van alle risicofactoren maar laat in de delinquentie en specifiek in de seksuele delinquentie terechtkomt. 

Zoals zo vaak leren we hieruit dat seksuele delinquenten niet als één homogene groep kunnen beschouwd worden.  Natuurlijk moeten de zaken ook niet omgedraaid worden : het blijft zo dat actuariële voorspellingen op basis van dossiergegevens en vroeger gedrag, beter en accurater zijn dan klinische indrukken van de therapeut.  Wat we hieruit leren is dat ook actuariële risicotaxatielijsten hun nadelen hebben, en vooral zolang als ze seksuele delinquenten als één homogene groep beschouwen. Twee belangrijke processen moeten in de toekomst meer plaats krijgen in het recidive-onderzoek : het uitstappen uit delinquentie (“desistance”) en de leeftijdscurve van het recidivegevaar.

Dit onderzoek van Lussier en collega’s is een eerste stap in de richting van een meer gedifferentieerde risicotaxatie.  Enkele eerste voorzichtige conclusies zijn alvast :
 (a) meer dan 50% van de totale groep van seksuele delinquenten hervalt niet meer vanaf ze 40 jaar oud zijn en hun zedenfeiten zijn dus meestal geen uiting van een chronische kernproblematiek.
 (b) de meeste seksuele delinquenten volgen de typische leeftijdscurve van een criminele carrière, en dit is vooral het geval naarmate ze ook meer niet-seksuele feiten gepleegd hebben. 
(c) dit mag echter niet blind maken voor het feit dat er een subgroep van zedenplegers is die volledig buiten de verwachte leeftijdscurve vallen en pas op latere leeftijd met zedenfeiten beginnen
 (d) delinquenten met niet-seksuele feiten plegen hun zedendelicten vaak tijdens een periode waarin ze minder andere delicten plegen. 


Wat zijn de gevolgen voor therapie ?

Risicotaxatie is een belangrijk hulpmiddel om bij een therapeutische intake te beoordelen hoe ernstig het recidiverisico is en of er zich bijvoorbeeld bij ambulante therapie specifieke veiligheidsproblemen stellen. Toch heeft de huidige risicotaxatie ook zijn beperkingen. 87% van de in de Verenigde Staten gepleegde misbruikfeiten kunnen niet door de risicotaxatieprocedure voorspeld worden, omdat ze gesteld worden door mensen die (nog) niet bekend zijn bij het gerecht (Justice Policy Institute, 2008).  Ongeveer 80% van de daders zijn immers geen stereotiepe onbekenden die van achter een boom tevoorschijn springen, maar zijn kennissen, familieleden, buren of vrienden die meestal nog geen strafblad hebben en waarbij ook in veel gevallen geen klacht wordt neergelegd.    

Therapie is en blijft maatwerk dat afgestemd moet worden op de specifieke noden van elke concrete situatie.  Risico is een cruciaal thema, maar bescherming moet dat ook zijn.  Welke elementen kunnen versterkt worden om “desistance” (uitstappen) te bevorderen ?  Maar ook herstel is een belangrijke methodiek, want een zedendelict is meestal ook een breuk in relaties.
Lussier, P., S. Tzoumakis, J. Cale & J. Amirault (2010).  Criminal Trajectories of Adult Sex Offenders and the Age Effect: Examining the Dynamic Aspect of Offending in AdulthoodInternational Criminal Justice Review, 20: 147-168

Bengtson, S. & N. Langström (2007).  Unguided Clinical and Actuarial Assessment of Re-offending Risk: A Direct Comparison with Sex Offenders in Denmark.  Sexual Abuse, a Journal of Therapy and Research,19(2): 135-153

Boccaccini, M.T.,  D.C. Murrie, C. Mercado, S. Quesada, S. Hawes, A.K. Rice & E.L. Jeglic (2012). Implications of Static-99 Field Reliability Findings for Score Use and Reporting.   Criminal Justice and Behavior January 2012, 39(1): 42-58

Helmus, L., D. Thornton, R. K. Hanson & K. M. Babchishin (2011).  Assessing the Risk of Older Sex Offenders: Developing the Static-99R and Static-2002R .  Corrections Research:  User Report (2011-01).  Ottawa, ON: Correctional Service of Canada.  Online http://www.publicsafety.gc.ca/res/cor/rep/_fl/2011-01-aroso-eng.pdf (afgehaald op 9/1/2012).

Justice Policy Institure (2008).   Registering Harm:  How sex offense registries fail youth and communities.  Washington: Justice Policy Institute.  Online

Laws, R. & T. Ward (Eds)  (2010).  Desistance From Sex Offending:  Alternatives To Throwing Away The Keys.  New York, Guilford Publications, 306pp.


Bijlage :   Static-99R Coding Form (zie Helmus, Thornton, Hanson & Babchishin, 2011)
1          Young Aged 18 to 34.9 // Aged 35 to 39.9 // Aged 40 to 59.9 // Aged 60 or older
2          Ever lived with lover for at least two years ?    Yes // No
3          Index non-sexual violence -  Any Convictions          No // Yes
4          Prior non-sexual violence - Any Convictions             No // Yes
5          Prior Sex Offences : Charges and/or Convictions  None/None   1-2/1    3-5/2-3  6+/4+
6          Prior sentencing dates (excluding index)      3 or less  //  4 or more          
7          Any convictions for non-contact sex offences          No // Yes
8          Any Unrelated Victims           No // Yes  
9          Any Stranger Victims No // Yes  
10        Any Male Victims       No // Yes