inzichten uit het recente wetenschappelijk onderzoek toegankelijk gemaakt voor een professioneel en geïnteresseerd publiek

I.T.E.R.-Nieuwsbrief Volume 10 (1 - winter)

Porno en de relatie met seksueel misbruik 


Kris Vanhoeck



inleiding

Er is grote bezorgdheid dat pornografie een negatieve invloed heeft op attitudes en gedrag.  88,2% van pornovideo” bevatten fysieke en 48,7% verbale agressie (Bridges, et al., 2010).  Bijna alle daderacteurs waren mannen met een vrouwelijk slachtoffer.  Is er een verband tussen blootstelling aan pornografie en seksuele agressie ?  Verhoogt pornografie de kans om dader te worden of te blijven ?  De onderliggende hypothese is dat individuen die zedenfeiten plegen, vaker gebruik maken van pornografie of dat pornografie een sterker effect op hen heeft.  Er is echter weinig wetenschappelijke evidentie voor deze stellingen (Ferguson & Hartley, 2009).  Verder onderzoek moet uitmaken of pornogebruik een rol speelt in het risicomanagement bij seksuele delinquenten. 



vraagstelling

Verschillende theorieën hebben zich over deze vragen uitgelaten.  Seto, Maric en Barabaree (2001) passen de sociale leertheorie van Bandura toe en beklemtonen dat wanneer een individu masturbeert bij pornografie, de bijhorende opwinding en bevrediging de kans vergroten dat gedrag kan volgen dat overeenkomt met wat in de porno te zien was.  Porno kan geweld koppelen aan seksueel genot.  Zillman (1971) voorspelt in zijn Excitation Transfer Theory dat porno een langdurige werking heeft die opwinding bij latere seksuele prikkels kan versterken.  Indien risicokenmerken voor seksuele agressie (bv. impulsiviteit en vijandigheid) samengaan met frequent pornogebruik, dan stijgt het risico op seksuele agressief gedrag (Vega & Malamuth, 2007).  Maar Kingston en collega’s (2009) wijten dit vooral aan tussenliggende variabelen als persoonlijkheid, thuisomgeving en peer-invloeden. 


Probleem is dat er binnen de literatuur geen eensgezindheid is over de definitie van pornografie (Seto et al., 2001).  Onderzoek maakt ook niet altijd onderscheid of de impact op crimineel gedrag een direct gevolg is van de seksuele of van de gewelddadige elementen in de porno.  Het onderzoek van Mellor en Duff (2019) heeft tot doel alle studies over de mogelijke band tussen pornoconsumptie en seksueel geweld samen te brengen. 



Emily Mellor & Simon Duff (2019).  The use of pornography and the relationship between pornography exposure and sexual offending in males: A systematic review

De auteurs vonden 21 studies die verschillende mogelijke invloeden van porno op seksueel misbruik bespreken.


Porno als risicofactor om later dader te worden. 
Uit onderzoek blijkt dat wie seksuele delicten pleegt, in zijn preadolescentie- en adolescentiejaren minder met pornografie bezig was dan de gemiddelde generatiegenoot.  Qua pornogebruik in de volwassenheid is er geen verschil tussen plegers en een controlegroep.  Studies die soorten daders onderling vergeleken, rapporteren geen verschil in de adolescentiejaren, maar wel daarna.  Plegers van kindermisbruik gebruiken meer porno in de jongvolwassenheid dan plegers die volwassen slachtoffers maken.  Extrafamiliale plegers gebruikten in hun verleden meer porno dan incestplegers.  Blootstelling aan pornografisch materiaal tijdens de adolescentiejaren hield wel verband met een vroeg begin van seksuele delicten.  

Porno als risicofactor onmiddellijk voorafgaand aan het delict.  Verschillende studies geven aan dat plegers van kindermisbruik dit meer doen dan plegers die volwassen slachtoffers maken.  Die laatste groep gebruikt wel meer porno als niet enkel naar de uren en dagen voor het delict gekeken wordt, maar naar een voorafgaande periode van zes maanden.  Een groep van plegers van misbruik (53% - Marshall, 1988) geeft aan dat ze bewust naar porno hadden gekeken en dat de ervaren opwinding hen mede tot het misbruik had aangezet.

Plegers van kindermisbruik gebruiken ook vaak (55% - Langevin & Curnoe, 2004) porno tijdens het misbruik.  Maar dan is het eerder als groomingstrategie naar hun slachtoffers bedoeld en in mindere mate om hun eigen opwinding te verhogen.

Pornogebruik na het misbruik.  Marshall (1988) is de enige die dit onderzocht.  Hij vond bij alle categorieën zedenplegers een verhoogd gebruik (in vergelijking met een controlegroep).

Porno en de ernst van hands-onfeiten.  Verschillende studies geven aan dat wie (veel) porno gebruikt eerder minder ernstige delicten pleegt (minder lichamelijke letstels, minder fysieke dwang) en ook minder slachtoffers maakt (aantal).  Dit hoeft natuurlijk geen causaal verband te zijn.  

Porno als risicofactor voor recidive.  Kingston en collega’s (2008) ontdekten dat pornogebruik geen recidiverisico voorspelde voor laagrisicoplegers maar wel voor plegers met een hoog risico.  Bij wie specifiek naar deviante porno zocht én een hoog risico had, nam de recidivekans toe met 233%.



wat leren we hieruit

Mellor en Duff (2019) bespreken vooral het effect van pornogebruik op seksuele delicten in het analoge leven.  Uiteraard kan het bekijken en verspreiden van strafbare misbruikbeelden op zich schadelijk en problematisch zijn.  Uit het onderzoek blijkt dat de relatie tussen pornografie en fysieke zedenfeiten niet zo duidelijk is.  In ieder geval vinden ze geen eenduidig oorzakelijke verbanden.  De resultaten zijn complex en soms tegenintuïtief.  


Zo is het een gangbare veronderstelling dat wie seksuele misdrijven pleegt, vaker pornografie kijken of er reeds jong aan blootgesteld werden (zie bv. Paolucci et al., 1997).  Mellor en Duff vonden verschillende studies waarin net niet-seksuele dadergroepen veel meer pornoconsumptie melden.  Vroegtijdige blootstelling aan pornografie lijkt geen risicofactor te zijn voor het plegen van een zedenmisdrijf.  Zo wordt ook geen consistente relatie gevonden tussen pornogebruik en het plegen van een misdrijf voor, tijdens of na de blootstelling.  Hypothesen uit vroegere literatuur die suggereren dat gedrag in pornofilms de kijker rechtstreeks kan aanzetten tot misbruik (Excitation Transfer Theory - Zillman, 1971) of dat het kijken naar porno kan leiden tot het aanleren en kopiëren van het bekeken gedrag  (Social Learning Theory - Bandura, 1973), zijn mogelijkerwijs niet valide.  Wel is er een tendens dat kindermisbruik vaker geassocieerd is met pornogebruik dan misbruik op volwassenen.  Maar de conclusie is eigenlijk dat seksuele delinquenten niet als groep kunnen worden bekeken en dat pornogebruik in ieders verhaal een andere rol kan spelen (Kingston et al., 2009).   Sommige individuele daders zoeken wel bewuste deviante porno op.  In de review werd ten slotte geen aanwijzing gevonden dat pornogebruik een risicofactor voor recidive is, tenzij voor een beperkte groep van hoogrisicoplegers.  (Voor een bespreking van het risico dat gebruikers van kindermisbruikbeelden overgaan tot hands-onfeiten, zie bv. Johnson, 2020).  


Uit sommige blijkt ook dat er individuele verschillen in kwetsbaarheid voor porno-effecten kunnen zijn, zoals IQ (Langevin & Lang, 1988).  Tot slot is er ook een gebrek aan hedendaagse studies die langetermijneffecten bestuderen.  Het is mogelijk dat door het internet de frequentie van blootstelling aan pornografie is toegenomen (Cooper, 1998). Mellor en Duff (2019) merken nog op dat de besproken studies weinig of geen onderscheid maken tussen gewelddadige en niet-gewelddadige pornografie en vaak een onduidelijke definitie van pornografie hanteerden (bv hoe expliciet moeten de beelden zijn.)  



gevolgen voor therapie

Porno is vrij beschikbaar en de meeste cliënten zullen het op internet tegenkomen.  De vraag is dus relevant hoe cliënten ermee kunnen omgaan op een manier die hun recidiverisico niet verhoogt.  De literatuurbespreking geeft aan dat porno wellicht niet risicoverhogend werkt en dat het effect met elke cliënt individueel besproken moet worden :  wat is porno - welke porno kijkt hij - hoe gebruikt hij die - hoe ging dat in het verleden - welke beelden sluiten aan bij een misbruikrisico - … ?  Ook de vraag of de porno-industrie acteurs en actrices uitbuit, kan een interessant gespreksonderwerp zijn. 


Is het mogelijk dat het risico voor sommige cliënten vergroot, indien behandelaars eenzijdig het gebruik van porno verbieden of afraden ?  Bill Marshall (2000) merkte al op dat zo een onrealistische omgeving gecreëerd kan worden waarin cliënten niet kunnen leren om met een maatschappelijke realiteit om te gaan (Marshall, 2000).  Vanuit morele verontwaardiging is al veel onderzoek gefinancierd om een verband te vinden tussen pornografie en seksueel geweld, maar er wordt geen gevonden.  Ondanks de massale beschikbaarheid van porno op het internet is er geen explosieve toename van seksueel misbruik sinds de jaren negentig.   Vanzelfsprekend gaat het hier niet om misbruikbeelden van kinderen die schadelijk en strafbaar op zich zijn.  


Uit deze review volgt als best practice dat op individuele basis in therapie gezocht worden naar mogelijke factoren die een individu kwetsbaar kunnen maken voor negatieve gevolgen van pornografie, bijvoorbeeld hun risico- of persoonlijkheidsfactoren (Kingston et al., 2009).



conclusie

In dit onderzoek kon niet worden aangetoond dat er een verband bestaat tussen blootstelling aan pornografie en seksuele misdrijven.  Er werd integendeel evidentie gevonden dat seksuele delinquenten gemiddeld minder vaak naar pornografie kijken en dat blootstelling aan pornografie niet leidt tot meer schade bij het slachtoffer.  Therapeuten moeten aandacht besteden aan individuele verschillen die cliënten kwetsbaar kunnen maken voor de invloed van pornografie op recidiverisico.  Er is meer onderzoek nodig over de impact van pornografie op de lange termijn.  Het gebruik van pornografie is de laatste jaren waarschijnlijk veranderd door het toenemend gebruik van het internet en de daaruit voortvloeiende gemakkelijkere toegang tot pornografie. 



Mellor, E. & S. Duff (2019).  The use of pornography and the relationship between pornography exposure and sexual offending in males: A systematic review.  Aggression and Violent Behavior, 46, 116–126 



Literatuur 

Bandura, A. (1973). Aggression: A social learning analyses. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall. 

Bridges, A.J., R. Wosnitzer, E. Scharrer, C. Sun & R. Liberman (2010). Aggression and sexual behavior in best-selling pornography videos: A content analysis update. Violence Against Women, 16(10), 1065–1085. 

Cooper, A. (1998). Sexuality and the internet: surfing in to the new millennium. Cyberpsychology and Behaviour, 1, 181–187. 

Ferguson, C.J. & R.D. Hartley (2009). The pleasure is momentary...The expense damnable? The influence of pornography on rape and sexual assault. Aggression and Violent Behavior, 14, 323–329.
Johnson, S.A. (2020).  Child porn users & risk for engaging in contact offenses: faulty data minimizes offender’s risk & puts more children at risk for sexual abuse. Forensic Research & Criminology - International Journal, 8(2), 93
99. (Open Access)

Kingston, D.A., P. Federoff, P. Firestone, S. Curry & J.M. Bradford (2008). Pornography use and sexual aggression: The impact of frequency and type of pornography use on recidivism among sexual offenders. Aggressive Behavior, 34, 341–351. 

Kingston, D.A., N.M. Malamuth, P. Federoff & W.L. Marshall (2009). The importance of individual differences in pornography use: Theoretical perspectives and implication for treating sex offenders. Journal of Sex Research, 46(2–3), 216–232. 

Langevin, R. & S. Curnoe (2004). The use of pornography during the commission of sexual offences. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 48(3), 572–586. 

Langevin, R. & R.A. Lang (1988). Pornography and sexual offences. Annals of Sex Research, 1, 335–362. 

Marshall, W.L. (1988). The use of sexually explicit stimuli by rapists, child molesters and nonoffenders. The Journal of Sex Research, 25(2), 267–288. 

Marshall, W.L. (2000). Revisiting the use of pornography by sexual offenders: implications for theory and practice. Journal of Sexual Aggression, 6, 6777.

Paolucci, E.O., M. Genuis & C. Violato (1997). A meta-analysis of the published re- search on the effects of pornography. Medicine, Mind and Adolescence, 72, 1–2. 

Seto, M.C., A. Maric & H. Barabaree (2001). The role of pornography in the etiology of sexual aggression. Aggression and Violent Behaviour, 6(1), 35–53.
Vega, V. & N.M. Malamuth (2007). Predicting sexual aggression: The role of pornography in the context of general and specific risk factors. Aggressive Behavior, 33, 104–117.
Zillman (1971). Excitation transfer in communication-mediated aggressive behaviour. Journal of Experimental Social Psychology, 7, 419–439.