Non-Offending Pedophiles - pedofielen die geen misbruik plegen
Stijn De Hert
Kris Vanhoeck
inleiding
We ontmoeten in ons centrum geregeld mensen die aangeven een aantrekking te voelen naar kinderen, maar die geen (gekend) seksueel contact met kinderen gehad hebben en een sterk verlangen ervaren om zo'n contact ook nooit op te zoeken. Veel burgers en hulpverleners betwijfelen of dit mogelijk is. Wie zijn deze mensen ? Kunnen ze geholpen worden ? Hebben ze recht op hulp ? En hoe moet die er dan uit zien ?
vraagstelling
Soms lezen we in de populaire media het verhaal van een pedofiel die heel erg onder het anders-zijn lijdt. Sommige betrokkenen vragen op die basis zelfs euthanasie aan. Ze hebben alle hoop opgegeven. Wat moeten we als maatschappij met deze mensen ? Kunnen we hen via therapie verlichting bieden zonder dat kinderen gevaar lopen ? Hoe vaak komt het voor ? Met deze en andere vragen namen Cantor en McPhail (2016) de literatuur door.
James Cantor en Ian McPhail (2016). Non-offending Pedophiles.
Op de vraag hoeveel mensen er in onze maatschappij kampen met een seksuele aantrekking tot kinderen, wordt in de literatuur geen eenduidig antwoord gegeven. Er is nog veel onduidelijkheid over deze doelgroep. Bij een grote internetbevraging in Duitsland stelde men de vraag : "heeft u ooit wel eens gefantaseerd over een prepubertair kind ?" 15% van de mannen antwoordde met ja. Vraagt men echter of "dit stress veroorzaakt heeft en men daarom wel eens aan hulp gedacht heeft", antwoordt nog 0,5% ja. (Ahlers, e.a., 2011) Fantasieën lijken niet zeldzaam te zijn, een echte seksuele gerichtheid op kinderen wel. In een Finse tweelingenstudie bleek 1% van de mannen pedofiele en 5,7% hebefiele (vroegpubertaire) interesses te hebben. Een genetische verklaring kon 15% van de verschillen verklaren, maar er bleven 85% over voor omgevings- en andere invloeden. Zo blijken pedofiele interesses soms geassocieerd te zijn met traumatische jeugdervaringen (fysiek of seksueel misbruik), maar ook met een overmatig algemeen seksueel verlangen, hogere frequentie van seksuele fantasieën en vaker masturberen. Seksueel misbruikt geweest zijn is geen risicofactor om zelf dader te worden (zie Willems, I.T.E.R.-nieuwsbrief 3/1), maar 10% van de slachtoffers gaven in dit Fins onderzoek wel aan last te hebben van seksuele fantasieën over kinderen (Perälä, et al. ,2007).
Vervolgens stellen Cantor en McPhail de vraag of een pedofiele aantrekking veranderbaar is ? Indien dit niet het geval is, dan moet therapie zich enkel richten op het verhogen van de zelfcontrole en het zoeken naar oplossingen om met deze beperking toch een betekenisvol ('gehandicapt') leven te leiden. De vraag blijft in wetenschappelijke kringen omstreden. Er is komt geen eenduidig beeld naar voren. De auteurs besluiten wel dat verandering moeilijker wordt naarmate de aantrekking op jongere leeftijd ontstaan is en naarmate de aantrekking exclusiever is. Hoopvol is dat wie worstelt met pedofiele gevoelens maar geen strafbaar seksueel gedrag gesteld heeft, minder last heeft van aandrang en minder attitudeschema's heeft die seks met kinderen bevorderen. Het zou kunnen dat hoe langer iemand erin slaagt om pedofiele fantasieën niet in strafbaar gedrag om te zetten, hoe groter de kans dat hij dat dat in de toekomst ook zal kunnen volhouden.
wat leren we hieruit
Er bestaat een groep mannen, misschien wel 1% van de mannelijke actieve bevolking, die pedofiele gevoelens hebben maar er oprecht niet op in willen gaan. Bij het brede publiek leven veel voorstellingen over deze mensen. Cantor en McPhail sommen op : ze zijn allemaal zelf misbruikt ; ze werden door hun ouders verwaarloosd ; ze kwamen te jong in contact met porno en volwassen seks ; en … pedofilie is onbehandelbaar. Verder worden vaak negatieve trekken toegeschreven aan mensen met pedofiele gevoelens, zoals ‘kwaadaardig’ en ‘walgelijk’. Dit vertaalt zich bij deze mensen in het ervaren van stigma en uitsluiting waar ze erg onder lijden. Therapeutisch gezien is dit van groot belang, omdat stigma en uitsluiting verschillende klachten veroorzaken, zoals stress, sociale en interpersoonlijke problemen, emotionele ontregeling en beperking van ontplooiingsmogelijkheden. Sommige van deze klachten zijn op zich dan weer gekende risicofactoren voor seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Angst dat je pedofiele gevoelens ontdekt kunnen worden weegt op iemands eigenwaarde, copingmogelijkheden en gevoel van verbondenheid met de omgeving, maar het zorgt er ook voor dat deze mensen geen hulp zoeken voor hun secundaire klachten. Het is niet evident om over je ‘pedofiele gevoelens’ te spreken, ook niet tegenover een therapeut of hulpverlener. In een onderzoek van Jahnke en collega’s (2015) bij pedofiele respondenten gaf 52% van de deelnemers aan wel hulp te kunnen gebruiken, maar slechts 36% daarvan dacht dat een hulpverlener ook echt naar hem zou willen luisteren en hem begrijpen. Cantor en McPhail treden daarom de Jahnke-ploeg bij dat ook voor hulpverlener en therapeuten educatieprogramma’s nodig zijn om hen met de doelgroep vertrouwd te maken en drempels af te bouwen.
Hoopvol is dat Jahnke en collega’s (2015) wel vinden dat deze vooroordelen tot een sterke afkeer ten opzichte van deze mensen leiden, maar anderzijds dat goed genuanceerde informatie deze vooroordelen en hun gevolgen kunnen temperen. Ze analyseerden bijvoorbeeld de onlinereacties op een radio-uitzending waarin iemand met pedofiele gevoelens uitgebreid aan het woord kwam. De reacties waren veel steunender en positiever dan op veel andere onlinefora gevonden wordt.
Sommige respondenten rapporteren positieve ervaringen, nadat ze iemand uit hun omgeving in vertrouwen genomen hebben. Maar de meesten hielden er gemengde gevoelens aan over en leden onder stress en spanning. Enkelen hadden een hulpverlener opgezocht en ze gaven aan dat dit een helpende ervaring geweest was, indien ze er mededogen, sympathie en steun ondervonden hadden en ze er vrij over hun aantrekking hadden kunnen spreken.
gevolgen voor therapie
Het stigma en de ervaren uitsluiting zijn dus belangrijke thema’s die (ook niet-gespecialiseerde) hulpverleners met deze cliënten moeten willen en durven bespreken. Het is voor deze cliënten altijd een grote stap om over hun pedofiele gevoelens met een hulpverlener te spreken. Ze doen dat dikwijls met de verwachting afgewezen te worden. Dat maakt dit eerste contact heel fragiel en bepalend voor het verder verloop van het traject. Erkenning voor het stigma en het benadrukken van de moedige beslissing om de stap te zetten naar hulpverlening zijn op dat moment heel belangrijk.
Daarnaast is het zinvol om de focus te richten op psychische factoren die bij mensen die wel misbruik gepleegd en gelinkt zijn aan recidive. Cantor (2014) denkt in een ander artikel daarbij aan de eenzaamheid die deze cliënten ervaren. Afwijzing is gelinkt aan suïcidaliteit, vermindering van denkvermogen en problemen met zelfregulatie. Contact zoeken met kinderen kan zo een risico worden. Relatievaardigheden, hechting en intimiteitsproblemen zijn thema’s in dadertherapie die ook belangrijk kunnen zijn in hulpverlening aan mensen met pedofiele gevoelens.
Ten slotte is het ook belangrijk en helpend om in therapie gepast te leren omgaan met de seksuele aandrang en het versterken van copingvaardigheden en zelfcontrole. Seksuele preoccupatie en hyperseksualiteit blijken in de doelgroep vaker voor te komen, net zoals traumatische jeugdervaringen.
Cantor en McPail voegen er nog provocerend aan toe dat we er ook over moeten durven nadenken of alle gerichtheid op kinderen per se seksueel gemotiveerd is en als grooming moet gezien worden. Er is meer onderzoek nodig, besluiten ze, om na te gaan welke rol affectieve banden met kinderen juist speelt in het leven van ‘nonoffending pedophiles’. Zijn deze banden altijd een risicofactor ? Of kan er ook een beschermende functie van uitgaan, indien ze niet seksueel gemotiveerd zijn ?
Deze analyse en conclusies sluiten aan bij het concept ‘hulplijn voor mensen met pedofiele gevoelens’ waaraan een vorige Nieuwsbrief gewijd is (zie Gykiere & Vanhoeck, I.T.E.R.-Nieuwsbrief 3/3). Essentieel bij zo’n hulplijn is ook een sluitend aanbod van vervolghulp waarnaar kan verwezen worden.
conclusie
Bij mensen met pedofiele gevoelens zijn problemen aanwezig waarop therapie zinvol kan inspelen : traumaverwerking, relatie- en seksuele problemen, stigma en uitsluiting. Er is een overlap tussen de problemen die bij deze mensen gevonden worden en de problemen van misbruikplegers. Toch is het belangrijk om ook de verschillen tussen de twee groepen te blijven zien en nog beter te begrijpen wat maakt dat de ene groep vastbesloten is om geen kinderen te misbruiken, en de andere het wel gedaan heeft.
Cantor, J.M. & I.V. McPhail (2016). Non-offending Pedophiles. Current Sexual Health Reports; 8(3): 121-128.
Ahlers, C.J, G.A. Schaefer, I.A. Mundt, et al. (2011). How unusual are the contents of paraphilias? Paraphilia-associated sexual arousal patterns in a community-based sample of men. Journal of Sexual Medicine, 8: 1362–70.
Cantor, J.M. (2014). Gold star pedophiles in general sex therapy practice. In: Y. Binik & K. Hall (Eds). Principles and practice of sex therapy (5th ed. - pp 219-234). New York: Guilford.
Gykiere, K. & K. Vanhoeck (2014). Een hulplijn voor mensen met pedofiele gevoelens. http://iternieuwsbrief.blogspot.be/2014_08_01_archive.html
Jahnke, S, R. Imhoff & J. Hoyer (2015). Stigmatization of people with pedophilia: Two comparative surveys. Archives of Sexual Behavior, 44: 21–34.
Perälä, J, J. Suvisaari, S.I. Saarni, et al. (2007). Lifetime prevalence of psychotic and bipolar disorders in a general population. Archives of General Psychiatry; 64: 19–28.
Willems, L. (2014). Eigen slachtofferervaringen bij plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag : Wat te doen ? Iternieuwsbrief.blogspot.be/2014/01/iter-nieuwsbrief-volume-3-1-winter.html