inzichten uit het recente wetenschappelijk onderzoek toegankelijk gemaakt voor een professioneel en geïnteresseerd publiek

I.T.E.R.-Nieuwsbrief Volume 0 (drie proefnnummers), nummer 2, augustus 2011

Vrouwelijke plegers van zedenfeiten
Kim Gykiere
Kris Vanhoeck
Inleiding
Op het Centrum voor Daderhulp I.T.E.R. merken we in de praktijk dat heel weinig vrouwelijke daders aangemeld worden.  In 2010 waren dat er slechts 2.  Nochtans horen we in de verhalen van de mannelijke cliënten geregeld dat iemand in zijn jeugd door een vrouw misbruikt is : moeder, oma, een tante, de lerares fysica, een pianolerares, ...  Vaak is het misbruik vroeger nooit als zodanig benoemd geweest.  Of het werd “met de mantel der liefde bedekt”.  Een informele navraag door Kim Gykiere in 2009 bij al onze collega's in de Vlaamse daderhulpcentra leverde eenzelfde resultaat op :  weinig of geen vrouwelijke cliënten, wel indirecte verwijzingen naar vrouwelijke daders in de cliëntverhalen van mannelijke daders.
Vraagstelling
Internationaal groeit er steeds meer belangstelling voor het onderwerp van vrouwelijke zedenplegers.  Het Britse Journal of Sexual Aggression wijdde er onlangs zelfs een volledig themanummer aan.  Wat kunnen we daaruit leren over vrouwelijke daders ?  Zijn ze anders dan mannelijke zedenplegers ?  En wat zijn risicofactoren ?
We proberen een antwoord op deze vragen te formuleren aan de hand van een artikel van James Vess waarin hij enkele belangrijke onderzoeksbevindingen samenvat.

Artikel :  James Vess (2011), Risk Assessment with female sex offenders: Can women meet the criteria of community protection laws?  
De auteur vertrekt vanuit een historische bespreking van de vakliteratuur.  Tot voor de jaren ’90 ging zowel de samenleving als de professionele hulpverlening er vanuit dat zedenfeiten nauwelijks gepleegd worden door vrouwen.  Geleidelijk aan worden  in de jaren ’90 in de vakliteratuur meer en meer gevallen beschreven van seksueel misbruik door vrouwen en ook de rechtbanken krijgen vaker te maken met vrouwelijke plegers.  Ondanks de toegenomen aandacht verschijnt er in 1999 een artikel dat stelt dat de kennis over deze vrouwelijke delinquenten nog altijd heel beperkt is.  In 2006 verschijnt dan uiteindelijk een  grote overzichtsstudie die de resultaten van 13 verschillende studies bundelt. Het toont aan hoe de studie van vrouwelijke plegers maar langzaam op gang komt.  Er wordt  gezegd dat het onderzoek over vrouwelijk plegers 20 jaar achter ligt op het onderzoek over mannelijke plegers. 
Eén van de redenen dat het wetenschappelijk onderzoek over vrouwelijk plegers achterop hinkt, is dat de rapportage van seksueel misbruik door vrouwen opmerkelijk lager ligt. Auteur Vess ploos de criminaliteitsstatistieken van de Verengde Staten, Canada en Groot-Brittannië uit.  Hij vindt dat tot 8% van alle beklaagden vrouw zijn, maar bij de veroordeelde zedendelinquenten vindt hij maar 4% vrouwen.  Verder vermeldt Vess in zijn artikel dat tussen 1990 en 1996 het aantal geregistreerde zedenfeiten gepleegd door vrouwen verdubbelde in de Verenigde Staten.  Onderzoekster Cortoni voerde in 2009 een groot onderzoek uit naar het aantal vrouwelijke zedenplegers op basis van slachtofferstudies en officieel gerapporteerde zedenzaken.  Ze concludeerde dat 4 tot 5 procent van alle zedenfeiten door vrouwen wordt gepleegd. 
Vess haalt verschillende auteurs aan die vermoeden dat het dark number bij vrouwen erg groot zou kunnen zijn, met andere woorden dat er een grote onderrapportage zou zijn van seksueel misbruik door vrouwen.  Zo wordt bijvoorbeeld vermoed dat een klacht tegen een vrouw moeilijk is, omdat het niet bij het stereotiepe beeld van vrouwen in onze samenleving past.  Verder is het ook zo dat lichamelijke nabijheid en aanrakingen door vrouwen ook meer aanvaard worden en minder snel als ongepast of ongewoon aangevoeld worden.  Voor mannelijke slachtoffers zou een klacht tegen een vrouw extra moeilijk zijn, omdat van mannen verwacht wordt “dat ze altijd zin hebben in seks” en dat misbruik door een vrouw dus quasi onmogelijk is.  Uit een recent onderzoek blijkt dat mannelijke slachtoffers misschien voor een deel gelijk hadden om het misbruik niet te melden.  In de Verenigde Staten alvast worden zaken waarin jongens slachtoffer zijn vaker geseponeerd en indien het tot een vonnis komt, valt de veroordeling ook milder.
Verschillende auteurs hebben typologieën van vrouwelijke plegers voorgesteld.  Het meest komt een indeling in vijf types voor :   het “minnares/lerares”-type ;  het “gedwongen” type (actief mededaderschap naast een mannelijke hoofddader of passief schuldig verzuim) ;  het “voorbestemde” type (generatieproblematiek van seksueel slachtofferschap en daderschap in de familie) ;  het “niet-verwante/babysitter”-type (in de verzorgende sfeer) ; en een vijfde “restgroep” waarin ook meer algemene criminaliteit voorkomt.  In een zeer recent Nederlands onderzoek analyseerden Wijkman en collega’s de criminele carrière van alle bij justitie gekende vrouwelijke zedenpleegsters tussen 1994 en 2005.  Deze onderzoekers concludeerden dat er drie subgroepen van vrouwelijke zedenplegers kunnen onderscheiden worden op basis van hun criminele carrière, namelijk éénmalige daders (één zedenfeit en geen andere misdrijven), generalistische daders (naast zedenfeiten ook andere ernstige misdrijven) en specialistische daders (naast meerdere zedenfeiten enkele kleine andere misdrijven). 
Verder blijkt uit verschillende onderzoeken dat in vergelijking met mannelijke plegers vrouwelijke daders vaker uit kwetsbare, problematische gezinnen komen en vaker het slachtoffer geweest zijn van ernstig seksueel misbruik op zeer jonge leeftijd.  Vrouwelijke plegers hebben vaker een psychiatrisch ziektebeeld en ze hebben vaker een mislukte zelfmoordpoging achter de rug.  Nog steeds in vergelijking met mannelijke plegers hebben vrouwen minder alcoholproblemen en voelen ze zich ook opvallend minder schuldig over hun delict.  Ze kennen hun slachtoffer meestal op voorhand, zijn vaker biologisch verwant en het geslacht van het slachtoffer is minder van belang.  Als algemeen beeld komt naar voor dat vrouwelijke plegers vaker psychiatrisch gestoord zijn en meer slachtoffers maken vanuit hun zorgende functie in de familie.
Een Britse onderzoeksgroep rond Anthony Beech onderzocht de manier waarop vrouwelijke plegers hun eigen feiten verklaren en in hun wereldbeeld inpassen.  Deze onderzoekers concludeerden dat  4 van de 5 verklaringen die vaak bij mannelijke zedendelictplegers voorkomen ook bij vrouwelijke plegers gevonden worden.  Niettemin bleken de vrouwelijke daders toch een iets specifiekere invulling aan de verklaringen te geven. 
Mannen geven geregeld als uitleg voor hun seksueel misbruik dat de wereld een gevaarlijke plek is en ze zich daarom naar gemakkelijke slachtoffers richten (bv. kinderen, “die kunnen me niet afwijzen”).   Vrouwelijke plegers daarentegen zeggen specifieker dat ze mannen gevaarlijk vinden en verantwoorden hun “veilige” keuze vandaaruit.
Mannen geven aan dat ze het gevoel hebben dat ze hun daden niet kunnen controleren (“het was sterker dan mezelf”).  Dit gevoel van oncontroleerbaarheid wordt ook bij vrouwen teruggevonden, maar zij preciseren hier dat hun verslaving, hun trauma of hun afhankelijkheid van een mannelijke co-dader de oorzaak is van alles.
Sommige mannelijke kindermisbruikers praten hun daden goed door te zeggen dat kinderen ook seksuele wezens zijn met seksuele gevoelens en seksuele verlangens.  Vrouwelijke plegers hebben minder zulke algemene opvattingen over kinderen, maar vinden wel dat hun specifieke slachtoffers vroeg rijp waren of uitzonderlijke seksuele interesses toonden.
Andere mannelijke plegers zijn van mening dat bepaalde vormen van seksueel contact met kinderen niet schadelijk zijn.  Bij vrouwelijke plegers vindt men meer precies de idee terug dat seksueel misbruik door vrouwen minder erg of schadelijk is dan door mannen. 
Ten slotte wordt bij mannelijke zedenplegers ook de denkfout gevonden dat seks nu eenmaal een natuurrecht is en dat ze er dus aanspraak op mogen maken om aan hun trekken te komen.  Deze of een vergelijkbare gedachte vonden Beech en collega’s niet terug bij vrouwelijke plegers.  
Uit de grootste recidivestudie tot nog toe (Cortoni, Hanson en Coache in 2010) blijkt dat vrouwelijke zedendelinquenten weinig risico op terugval hebben.  Bij 2490 veroordeelde pleegsters werd na 6,5 jaar opvolgtijd een recidivepercentage van 1, % gevonden.  Bij mannelijke plegers ligt het recidivepercentage rond de 12 à 15%.  De onderzoekers besluiten dan ook dat “vrouwen die door de gerechtelijke autoriteiten gepakt en gestraft worden, weinig risico lopen om nieuwe zedenfeiten te plegen”.  Enige uitzondering zijn de vrouwen die voor pooierschap veroordeeld worden (bijvoorbeeld het prostitueren van de eigen dochter).  
Omdat de gevonden recidivecijfers bij vrouwelijke pleegsters zo laag zijn, is het vooralsnog erg moeilijk iets te zeggen over risicofactoren voor terugval bij vrouwelijke pleegsters.  Vess waarschuwt in zijn artikel ook uitdrukkelijk dat de risicofactoren bij mannen niet zomaar mogen overgenomen worden bij vrouwelijke plegers. 
Wat leren we hieruit ?
Onderzoek leert dat 4 a 5 % van alle zedenfeiten gepleegd worden door vrouwen.  Het lijkt bij vrouwelijke plegers erg belangrijk te zijn dat ze gemeld en gesanctioneerd worden.  De kans op recidive nadien is immers erg klein.  Probleem is dat de bereidheid bij slachtoffers om aangifte te doen niet groot is.  Onderzoekers vermoeden daarom dat het dark number erg groot is.  Hieronder beschrijven we kort nog twee onderzoeken die een aanzet geven om anders met misbruik door vrouwen om te gaan. 
Van der Knaap en collega’s vonden via een internetvragenlijst 456 mensen die van zichzelf toegaven dat ze al huiselijk geweld gebruikt hebben.  Iets meer dan de helft waren vrouwen.  Opvallend is dat het geweld van mannen veel problematischer ingeschat wordt, ook door de mannelijke daders zelf.  Bij mannen is er de vrees dat het geweld uit de hand zou kunnen lopen en tot ernstige schade zou kunnen leiden.  
Maar de onderzoekers vermoeden ook een andere houding ten aanzien van het geweld, namelijk dat het geweld van vrouwen als een “misstap” gezien wordt die vanuit de omstandigheden kan begrepen en vergeven worden, terwijl het geweld van mannen eerder als een misdrijf opgevat wordt dat moet gesanctioneerd worden.  Of iets gelijkaardigs bij de houding ten aanzien van seksueel geweld door mannen en vrouwen een rol speelt, is nog onduidelijk.  
Gakhal en Brown vergeleken de houding van doorsnee burgers, van studenten en van probatie-assistenten ten aanzien van vrouwelijke plegers.  Bij de burgers en studenten vinden ze geen verschil tussen houding ten aanzien van mannelijke en vrouwelijke plegers.  Maar bij probatie-assistenten wel :  zij staan positiever ten aanzien van vrouwelijke zedenpleegsters (bv. soepelere toepassing van probatievoorwaarden, geloof in veranderingsmogelijkheden, …) 
Wat zijn de gevolgen voor therapie ?
De groep vrouwelijke plegers is anders dan de groep van mannelijke zedendelinquenten.     Therapiecentra werken vaak met wetenschappelijke procedures om terugvalrisico in te schatten.  Deze procedures zijn echter uitgewerkt en afgestemd op mannelijke plegers en mogen niet zomaar bij vrouwen gebruikt worden.  Vess beschrijft daarom een algemenere procedure die ook voor vrouwen kan gevolgd worden en waarbij verschillende relevante factoren in kaart moeten gebracht worden :
  1. De ontwikkelingsgeschiedenis, o.a. wat betreft trauma en hechtingsproblemen ;
  2. Problemen op relationeel of familiaal vlak, en met name misbruik- of uitbuitingsrelaties of respectloosheid en onbetrouwbaarheid in relaties ;
  3. Houding ten aanzien van kinderen en kwetsbare mensen, emotionele congruentie, misplaatste gevoelsuitingen, ongepaste seksuele toespelingen of vijandigheid ;
  4. Analyse van de misbruikkenmerken, met aandacht voor criminele gedachten, denkfouten en goedpraters, ontremmingstechnieken, slachtofferempathie, afwijkende seksuele verlangens en opwindingspatronen, aantal slachtoffers en motivatie om te veranderen.
Een correcte en professionele omgang met vrouwelijke plegers is dus belangrijk.  De therapie moet zich naast de delictgeschiedenis ook richten op de specifieke problemen die bij vrouwelijke plegers gevonden worden.  De voorgestelde procedure om risico’s in kaart te brengen, biedt daarvoor heel wat handvaten.
Lezers die meer willen weten over vrouwelijke zedendelictplegers vinden een actuele stand van zaken in het in 2010 verschenen handboek Female Sexual Offenders: Theorie, Assessment and Treatment door Theresa Gannon en Franca Cortoni. 
Vess, J. (2011).  Risk Assessment with female sex offenders: Can women meet the criteria of community protection laws?  Journal of Sexual Aggression, 17(1), 77-91
Cortoni,F., R.K. Hanson & M. Coache (2010).  The Recidivism Rates of Female Sexual Offenders Are Low: A Meta-Analysis.  Sexual Abuse: A journal of Research and Treatment, 22, 387-401.
Gakhal, B.K. & S.J. Brown (2011).  A comparison of the general public’s, forensic professionals’ and students’ attitudes towards female sex offenders.  Journal of Sexual Aggression, 17(1), 105-116.
Goldberg Edelson, M. & D. Joa (2010).  Differences in Legal Outcomes for Male and Female Children Who Have Been Sexually Abused.  Sexual Abuse: A journal of Research and Treatment, 22(4), 427-442
Knaap, L.M. van der, F. el Idrissi & S. Bogaerts (2010).  Daders van huiselijk geweld.  Meppel: Boom Juridische Uitgevers
Wijkman, M., C. Bijleveld & J. Hendriks (2011).  Vrouwelijke zedendelinquenten: specialistische, generalistische en eenmalige daders.  Tijdschrift voor Seksuologie, 35(1), 15-23